In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 september 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van Nethave N.V. tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het geschil betreft de uitleg van een vaststellingsovereenkomst en de toepassing van de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid, alsook de vraag of er sprake was van bedrog. Nethave had eerder in de feitelijke instanties een vordering ingesteld, die door de rechtbank en het hof was afgewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder vonnissen van de rechtbank Rotterdam en de rechtbank Utrecht, alsook een arrest van het hof van 7 mei 2013.
In het cassatiegeding heeft Nethave beroep ingesteld, terwijl D-Age en Diavolezza c.s. hun conclusies hebben gepresenteerd. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het principale cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten in de middelen van Nethave beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het principale beroep verworpen en Nethave veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een aanzienlijk bedrag aan verschotten en salaris voor de betrokken advocaten. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot, en de uitspraak is van belang voor de verdere ontwikkeling van het civiele recht met betrekking tot vaststellingsovereenkomsten en de toepassing van redelijkheid en billijkheid.