In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, een persoon uit Marokko, tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank te Amsterdam, die op haar beurt een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank had beoordeeld in het kader van de Algemene ouderdomswet. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn ingediend, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.