ECLI:NL:HR:2014:269

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2014
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
13/04908
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herstel van gezamenlijk ouderlijk gezag en niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot herstel van gezamenlijk ouderlijk gezag. De man, wonende in Spanje, heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De beschikking van het hof was eerder gegeven op 20 februari 2013 en betrof een zaak waarin de man en de vrouw betrokken waren. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het cassatierekest niet was ondertekend door een advocaat, wat in strijd is met artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hierdoor kon de Hoge Raad de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep. De Procureur-Generaal had eerder al geadviseerd om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, en de Hoge Raad heeft dit advies gevolgd. De man had gereageerd op de conclusie van de Procureur-Generaal, maar deze reactie was te laat ingediend, waardoor de Hoge Raad deze terzijde heeft gelegd. De uiteindelijke beslissing was dat de man niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn cassatieberoep, wat betekent dat zijn verzoek niet verder in behandeling werd genomen.

Uitspraak

7 februari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/04908
EV/NH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats], Spanje,
VERZOEKER tot cassatie,
geen advocaat,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 399758/F2 RK 12-570 van de rechtbank Rotterdam van 19 juli 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.115.155/01 van het gerechtshof Den Haag van 20 februari 2013.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De man heeft op die op 6 december 2013 gedateerde en aan partijen toegezonden conclusie gereageerd bij brief van 15 december 2013, door de Hoge Raad ontvangen op 31 december 2013. Nu deze reactie meer dan twee weken nadat de conclusie aan partijen was verzonden, en derhalve na het verstrijken van de termijn van art. 44 lid 3 Rv, bij de Hoge Raad is ingekomen en overigens ook niet door tussenkomst door een advocaat bij de Hoge Raad is toegestuurd, heeft de Hoge Raad deze brief terzijde gelegd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

Het beroep in cassatie is vervat in een verzoekschrift dat niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Ingevolge het in deze zaak toepasselijke art. 426a lid 1 Rv moet de man niet-ontvankelijk in zijn beroep worden verklaard.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren, C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op
7 februari 2014.