Uitspraak
wonende te [woonplaats], Spanje,
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
7 februari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot herstel van gezamenlijk ouderlijk gezag. De man, wonende in Spanje, heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De beschikking van het hof was eerder gegeven op 20 februari 2013 en betrof een zaak waarin de man en de vrouw betrokken waren. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het cassatierekest niet was ondertekend door een advocaat, wat in strijd is met artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hierdoor kon de Hoge Raad de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep. De Procureur-Generaal had eerder al geadviseerd om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, en de Hoge Raad heeft dit advies gevolgd. De man had gereageerd op de conclusie van de Procureur-Generaal, maar deze reactie was te laat ingediend, waardoor de Hoge Raad deze terzijde heeft gelegd. De uiteindelijke beslissing was dat de man niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn cassatieberoep, wat betekent dat zijn verzoek niet verder in behandeling werd genomen.