ECLI:NL:HR:2014:2754

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
23 september 2014
Zaaknummer
12/05706
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de strafoplegging in een zaak van vermogensdelicten en terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1982, was in hoger beroep veroordeeld voor meerdere vermogensdelicten, waaronder oplichting. Het Hof had de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof had miskend dat voor de toepassing van TBS wegens ernstig gevaar voor de algemene veiligheid van goederen meer vereist is dan alleen het ongestoorde bezit van goederen van willekeurige derden. De Hoge Raad benadrukte dat vermogensdelicten die geen fysieke aantasting van goederen met zich meebrengen, ook de algemene veiligheid van personen ernstig in gevaar kunnen brengen, zoals bij diefstal met geweld of afpersing. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de strafmaat. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

23 september 2014
Strafkamer
nr. 12/05706
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 november 2012, nummer 20/003453-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat is voldaan aan het in art. 37a, eerste lid aanhef en onder 2º, Sr in verbinding met art. 37b, eerste lid, Sr opgenomen criterium, te weten dat de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zaak met parketnummer 02-800655-09:
1.
zij met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels in Nederland:
- op 22 mei 2009, [betrokkene 1] heeft bewogen tot de afgifte van een (personen)auto (met kenteken [AA-00-BB]) en
- in de periode van 23 april 2009 tot en met 27 april 2009, [betrokkene 2] en/of [A] BV heeft bewogen tot de afgifte van 22.500 euro, en
- in de periode van 16 mei 2009 tot en met 19 mei 2009 [betrokkene 3] heeft bewogen tot de afgifte van een (personen)auto (met kenteken [CC-00-DD]), en
- in de periode van 19 mei 2009 tot en met 23 mei 2009 [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] heeft bewogen tot de afgifte van een (personen)auto (met kenteken [EE-00-FF]), en
- in de periode van 6 mei 2009 tot en met 8 mei 2009 [betrokkene 6] heeft bewogen tot de afgifte van een (personen)auto (met kenteken [GG-00-HH]), en
- op 11 april 2009 [betrokkene 7] heeft bewogen tot de afgifte van 11.250 euro, en
- op 14 mei 2009 [betrokkene 8] heeft bewogen tot de afgifte van een (personen)auto (met kenteken [II-00-JJ]), en
- op 16 april 2009 [betrokkene 9] heeft bewogen tot de afgifte van een (personen)auto (met kenteken [KK-00-LL]), en
- op 15 april 2009 [B] BV heeft bewogen tot de afgifte van slaapkamermeubilair, en
- op 8 april 2009 [betrokkene 10] heeft bewogen tot de afgifte van een (personen)auto (met kenteken [MM-00-NN]),
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk − zakelijk weergegeven − telkens opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- (al dan niet met behulp van een laptop) een vervalst bankafschrift/overboeking van de ING getoond, en
- (aldus) voorgewend om voornoemde goederen te betalen, en,
- (aldus) zich heeft voorgedaan als een betrouwbare koper met voldoende draagkracht,
waardoor [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [A] BV en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 8] en [betrokkene 7] en [betrokkene 9] en [B] BV en [betrokkene 10] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgiftes;
2.
zij in de periode van 10 december 2008 tot en met 18 december 2008 te Oosterhout met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 11] en [C] heeft bewogen tot de afgifte van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk − zakelijk weergegeven − opzettelijk valselijk en bedrieglijk het (postbank)rekeningnummer van [C] aan de Belastingdienst opgegeven en verteld dat zij een (bank)rekeningnummer in België heeft en zij geen geld zou hebben voor de feestdagen en gevraagd eerdergenoemd geldbedrag contant aan haar, verdachte, terug te betalen, waardoor [betrokkene 11] en/of [C] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
zij op 27 september 2007 te Rijen, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 12] en/of [D] heeft bewogen tot de afgifte van 1.604,30 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk − zakelijk weergegeven − opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid gezegd dat er voor twee maanden was betaald aan het kinderdagverblijf en dat zij dit geld niet kon missen en dat zij in de problemen zou komen indien zij het geld niet terug zou krijgen, waardoor [betrokkene 12] en/of [D] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
zaak met parketnummer 02-627688-08
primair
dat zij op meerdere tijdstippen in de periode van 5 mei 2007 tot en met 29 oktober 2007 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Tilburg, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen of van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 13], [betrokkene 14], [betrokkene 15], [betrokkene 16], [betrokkene 17], [E] heeft bewogen tot de afgifte van respectievelijk (personen)auto's en tuinmeubelen, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk − zakelijk weergegeven − opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid:
- telefonisch en/of via E-mail contact opgenomen met voornoemde personen en/of bedrijven en
- prijsafspraken gemaakt en/of
- toegezegd het aankoopbedrag via internetbankieren over te zullen maken op de (bank)rekening van genoemde personen en/of bedrijven en/of
- een (print van) een worddocument van een Postbank-overboekingsopdracht getoond/overhandigd en/of opgestuurd, waaruit moest blijken dat het afgesproken bedrag middels internetbankieren was overgemaakt;
- verteld dat een overschrijving van een postbankrekening naar een bankrekening enkele dagen zou duren en
- bij een postkantoor een zogenaamde "expresse-betaalopdracht" heeft ingevuld en
- (aldus) voorgewend om voor voornoemd(e) goed(eren) te betalen en
- (aldus) zich heeft voorgedaan als een betrouwbare koper met voldoende draagkracht,
waardoor [betrokkene 13], [betrokkene 14], [betrokkene 15], [betrokkene 16], [betrokkene 17], [E] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte."
2.2.2.
De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"De maatregel van TBS
Door de advocaat generaal is gerekwireerd tot oplegging van een TBS met voorwaarden. Zijdens de verdediging is betoogd dat voor het onderhavige (type) delict in het geheel geen TBS mogelijk is en als dit wel het geval zou zijn verdachte bereid is mee te werken aan een TBS met voorwaarden.
Allereerst merkt het hof op dat behandeling van verdachte, als bijzondere voorwaarde gekoppeld aan een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf niet aan de orde is. Gelet op de recidive zoals die blijkt uit haar strafrechtelijke documentatie en gelet op hetgeen door de deskundigen ten aanzien van haar persoonlijkheid is gerapporteerd maakt de dreiging van een detentie op haar (vrijwel) geen enkele indruk.
Ten aanzien van de vraag of de maatregel van TBS bij een delict als het onderhavige kan worden opgelegd overweegt het hof het volgende.
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat − nu enkel de mogelijkheid bestaat dat verdachte vermogensdelicten zal plegen − niet is voldaan aan het in artikel 37a, eerste lid, sub 2, van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen criterium, te weten dat de algemene veiligheid van personen of goederen de maatregel vereist.
Naar het oordeel van het hof valt onder de algemene veiligheid van goederen niet alleen de algemene veiligheid van goederen tegen fysieke aantasting, doch ook het belang van het ongestoorde bezit van goederen van willekeurige derden (zie ook Gerechtshof Arnhem, TBS P12/0250).
Voorzover de verdediging heeft betoogd dat de algemene veiligheid van goederen niet in het geding is aangezien verdachte, na in vrijheid te zijn gesteld, zich na het wijzen van het vonnis in eerste aanleg niet meer schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en zij in die periode in staat is gebleken haar leven weer stap voor stap op te pakken, overweegt het hof het volgende.
Uit het dossier blijkt het hof dat verdachte ook in die periode problemen voor haar omgeving schiep door niet alleen niet bereikbaar te zijn voor Justitie, maar ook opnieuw (huur)schulden te maken, waarvoor ze voor de schuldeisers eveneens onvindbaar was. Dit gedrag ligt naar het oordeel van het hof in de lijn van de diagnose van de deskundige A.H.A.C. van Bakel (...) dat alles erop wijst dat ze met plegen van strafbare feiten zal doorgaan, omdat de wens om te doen wat ze altijd heeft gedaan bij haar uitermate sterk aanwezig is.
Verdachte heeft door haar handelen stelselmatig anderen op slinkse wijze benadeeld. Met deze benadelingen waren steeds zeer grote bedragen gemoeid. Uit het strafblad van verdachte maakt het hof op dat de eerdere veroordelingen van verdachte terzake van oplichting, gelet op de daarbij opgelegde straffen, eveneens omvangrijke benadelingspraktijken betroffen.
Gelet hierop is naar het oordeel van het hof voldaan aan het hiervoor bedoelde vereiste.
Ten aanzien van de vraag in welke vorm de TBS moet worden opgelegd overweegt het hof het volgende.
De psychiater A.H.A.C. van Bakel komt in eerder aangehaald rapport tot de conclusie dat wanneer de maatregel van terbeschikkingstelling in deze zaak door het hof noodzakelijk wordt geacht, die maatregel niet dient te worden opgelegd in de voorwaardelijke variant. Volgens de psychiater lijkt verdachtes psychopathologie de mogelijkheid van een langdurig commitment aan een voorwaardelijk kader ten enenmale uit te sluiten.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft A.H.A.C. van Bakel hieraan − voor zover hier van belang − nog het volgende toegevoegd:
Er mag geen sprake zijn van oplegging van TBS in een vrijblijvende vorm, te weten TBS met voorwaarden. De regie van het leven van verdachte moet worden overgenomen. (...) Andere mogelijkheden dan TBS met dwangverpleging bieden te veel de mogelijkheid voor verdachte om te ontvluchten. Schematherapie in het kader van TBS met dwangverpleging is de moeite van het proberen waard, indien dit binnen het juiste kader wordt uitgevoerd. Ik bedoel daarmee dat anderen dan volledig de regie moeten hebben over verdachte. Anders heeft behandeling geen enkele zin.
Volgens het rapport van de psycholoog drs. P.C. Braun, zal verdachte langdurig en intensief behandeld moeten worden voor de gevolgen van de persoonlijkheidsproblematiek en de uitwerking daarvan op de psychische toestand van betrokkene. De maatregel van TBS met dwangverpleging lijkt mogelijk voor de hand te liggen indien uitsluitend de ernst en complexiteit van de pathologie in combinatie met de noodzakelijke interventies in ogenschouw wordt genomen (...).
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de deskundige drs. P.C. Braun, hier aan toegevoegd dat hij met de formulering 'indien uitsluitend de pathologie in ogenschouw wordt genomen' heeft willen aangeven dat hij er vanuit is gegaan dat bij dit type delict TBS met dwangverpleging niet wordt opgelegd. Zijn advies is om in ieder geval te proberen om verdachte met de zgn. schematherapie te behandelen. Verdachte moet een dergelijke therapie doen, indien ze nog iets wil met haar leven.
Het hof neemt de conclusies van voornoemde deskundigen over de vorm waarin oplegging van de maatregel − gelet op de geconstateerde problematiek van verdachte − vereist is over en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte ter beschikking dient te worden gesteld, nu tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, de door verdachte gepleegde oplichtingen misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte eist.
Naar het oordeel van het hof valt van een behandeling van verdachte binnen een voorwaardelijk kader onvoldoende resultaat te verwachten.
Mitsdien ziet het hof geen andere mogelijkheid tot een effectieve behandeling dan in de vorm van een TBS met dwangverpleging.
Het hof neemt hierbij in aanmerking de ernst van het bewezen verklaarde, in het bijzonder de aanzienlijke hoogte van het totale geldbedrag waarvoor de slachtoffers van verdachte zijn opgelicht, alsmede de omstandigheid dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en het feit dat verdachte onderhavige oplichtingen heeft gepleegd gedurende de proeftijd van een tweetal aan haar voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen, verband houdende met twee eerdere veroordelingen ter zake van oplichting.
Nu de algemene veiligheid van goederen zulks eist, zal het hof bevelen dat de terbeschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd. Gelet op het bepaalde in artikel 38d, tweede lid in samenhang met artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is de totale duur van de tbs-maatregel in dit geval beperkt tot vier jaar.
Naar het oordeel van het hof dient deze terbeschikkingstelling zo spoedig als mogelijk te worden aangevangen."
2.3.1.
De navolgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- art. 37a, eerste lid, Sr luidt:
"1. De verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien:
1° het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld dan wel behoort tot een der misdrijven omschreven in de artikelen 132, 285, eerste lid, 285b, en 395 van het Wetboek van Strafrecht, 175, tweede lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, en 11, tweede lid, van de Opiumwet, en
2º de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist."
- art. 37b, eerste lid, Sr luidt:
"1. De rechter kan bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist."
2.3.2.
De Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp dat heeft geleid tot invoering van de Wet van 19 november 1986 (Stb. 587) 'Wet herziening TBR' houdt het volgende in:
"De uitdrukking "het belang van de openbare orde", die op tal van plaatsen in onze wetgeving wordt gebezigd, heeft het bezwaar dat zij niet is toegesneden op situaties waarin de maatregel van terbeschikkingstelling in aanmerking behoort te komen. Er zijn vele delicten die de orde kunnen verstoren, zonder dat de geestelijk gestoorde verdachte geacht kan worden een ernstig gevaar voor zijn omgeving te vormen. Alleen bij gevaar voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen, dient die maatregel overwogen te worden.
Het lijkt daarom beter om, zoals de Centrale Raad ook heeft aanbevolen, de toepassing van de terbeschikkingstelling niet langer van "het belang van de openbare orde" afhankelijk te stellen, maar van de voorwaarde dat "de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, blijkens de ernst van het begane feit of de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf" het opleggen van die maatregel eist (zie het nieuwe artikel 37a, eerste lid, onder 2 Sr.). In deze voorwaarde is tot uitdrukking gebracht dat, bij de beoordeling van de vraag of de verdachte een gevaar oplevert voor zijn omgeving, de ernst van het door hem gepleegde misdrijf, dan wel de lengte van een eventueel strafblad, voor zover dit op veroordelingen wegens misdrijf betrekking heeft, bepalend dient te zijn. Daarbij zij nog opgemerkt dat de vervanging van de woorden "bepaaldelijk vordert" door "eist" geen verschil in betekenis oplevert; het laatste is alleen bondiger.
Het hier voorgestelde criterium heeft tevens het belangrijke voordeel, dat daardoor een duidelijke aansluiting tot stand wordt gebracht tussen de voorgestelde wettelijke regeling voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en het ontwerp van Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Laatstgenoemd wetsontwerp gaat er immers van uit dat de (burgerlijke) rechter iemand die lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis zijner geestvermogens tegen zijn wil in een psychiatrisch ziekenhuis kan laten opnemen wanneer hij gevaarlijk is voor zich zelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Die laatste voorwaarde is ook bepalend voor de duur van zijn verblijf in het ziekenhuis. Wanneer het gepleegde strafbare feit dus niet zo ernstig is, dat terbeschikkingstelling wettelijk toegelaten of gerechtvaardigd zou zijn, maar anderzijds aan het licht komt dat de dader ernstig geestelijk gestoord is en een gevaar vormt voor zijn omgeving, zal langs de weg van het wetsontwerp bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen toch kunnen worden ingegrepen." (Kamerstukken II 1971/1972, 11 932, nr. 3, p. 9)
2.3.3.
De Nota naar aanleiding van het eindverslag bij voormeld wetsontwerp houdt het volgende in:
"De "algemene veiligheid van goederen" als criterium voor de toepassing van t.b.s. kan niet los worden gezien van het daarmee in één adem genoemde vereiste van de "algemene veiligheid van personen". Met deze combinatie van begrippen is aangegeven dat de terbeschikkingstelling alleen kan worden opgelegd, onverminderd de overige daaraan gestelde voorwaarden, indien de verdachte een ernstig gevaar voor zijn omgeving vormt, welk gevaar komt naast het plegen van een of meer misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. In dit verband moet worden bedacht dat het in de meeste gevallen niet mogelijk is het gevaar voor de algemene veiligheid van goederen te isoleren van dat van personen. Beide gevaarzettingssituaties lopen in elkaar over. Schrapping van het element "goederen" zou daardoor gemakkelijk bewijsrechtelijke vragen oproepen.
Inderdaad is bij de misdrijven die de algemene veiligheid van goederen (mede) in gevaar brengen niet alleen gedacht aan de gemeengevaarlijke misdrijven van Titel VII van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht. Ook bepaalde ernstige vermogensdelicten bij voorbeeld diefstal onder verzwarende omstandigheden of afpersing − kunnen een bedreiging inhouden van de algemene veiligheid van goederen, al dan niet in combinatie met de algemene veiligheid van personen. Hierbij moet worden bedacht dat ook indien het misdrijf alleen gericht is tegen de algemene veiligheid van goederen, zich gemakkelijk een escalatie kan voordoen, waardoor ook de algemene veiligheid van personen gevaar loopt. Zoals wel vanzelf spreekt, brengt niet elk vermogensmisdrijf, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, de algemene veiligheid van goederen in gevaar en is niet aan elk vermogensmisdrijf het gevaar van agressie gericht tegen personen inherent. Het zou echter evenzeer een miskenning van de werkelijkheid zijn om te veronderstellen dat dergelijke gevaarzettingssituaties zich niet bij vermogensdelicten kunnen voordoen.
(...)
Uitgangspunt van het wetsvoorstel is, zoals gezegd, dat de mogelijkheid van terbeschikkingstelling alleen in aanmerking behoort te komen, indien de verdachte een ernstig gevaar voor zijn omgeving vormt. De omstandigheid dat verdachten met geestelijke stoornissen, die geen gevaar voor hun omgeving vormen, uit dien hoofde ook niet ter beschikking behoren te worden gesteld (of omdat voor het delict geen voorlopige hechtenis is toegelaten) kan geen reden zijn om van die maatregel af te zien indien dat gevaar wél aanwezig is en ook overigens het strafbare feit door de wetgever als zodanig ernstig is gekwalificeerd, dat het valt binnen de omschrijving van artikel 37a, eerste lid, van het wetsontwerp."
(Kamerstukken II 1982/83, 11 932, nr. 10, p. 4, 5)
2.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat de maatregel van TBS met dwangverpleging ook kan worden opgelegd − als aan de overige voorwaarden is voldaan − bij vermogensdelicten als de onderhavige oplichtingen. Gelet op doel en strekking van de maatregel, zoals daarvan mede blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de TBS-regeling, moet worden aangenomen dat voor toepassing van de maatregel wegens ernstig gevaar voor "de algemene veiligheid van goederen" als bedoeld in art. 37a en 37b Sr meer is vereist dan ernstig gevaar voor het aantasten van het "ongestoorde bezit van goederen van willekeurige derden". Daarbij valt te denken aan gevallen waarin vermogensdelicten die geen fysieke aantasting van goederen tot gevolg hebben, de algemene veiligheid van personen ernstig in gevaar kunnen brengen, zoals bij diefstal met geweld of afpersing. Het Hof heeft het vorenstaande miskend.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 september 2014.