Uitspraak
1.De procesgang in cassatie
2.Beslissing
23 september 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2014 een herstelarrest uitgesproken in het kader van een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 5 maart 2013 was gewezen. De Hoge Raad had eerder op 8 juli 2014 de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft de beslissingen over het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van deze onderdelen, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.
In het herstelarrest werd vastgesteld dat in het eerdere arrest van 8 juli 2014 abusievelijk de beoordeling van het eerste middel niet was opgenomen. Dit leidde tot de noodzaak om het arrest van 8 juli 2014 te verduidelijken. De Hoge Raad oordeelde dat het eerste middel niet tot cassatie kon leiden en dat dit geen nadere motivering behoefde, aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad concludeerde dat er geen grond aanwezig was om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. Het arrest van 8 juli 2014 moest worden gelezen met inachtneming van de verbeteringen die in het herstelarrest zijn aangebracht. Dit arrest werd uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier, tijdens een openbare terechtzitting.