ECLI:NL:HR:2014:2774

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
13/02192
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzending oproeping naar Roemenië zonder vertaling in de Roemeense taal

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, gewezen op 13 december 2012. De verdachte, geboren in 1978, heeft beroep ingesteld tegen een verstekarrest. De zaak betreft de verzending van een oproeping voor een terechtzitting in hoger beroep naar het adres van de verdachte in Roemenië. De Hoge Raad oordeelt dat de oproeping nietig is omdat er geen Roemeense vertaling van de oproeping is verzonden, in strijd met artikel 588.2 van het Wetboek van Strafvordering en de EU-rechtshulpovereenkomst. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat de oproeping voor de terechtzitting van 29 november 2012 nietig is, omdat deze uitsluitend in het Nederlands was gesteld. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, maar bevestigt dat de oproeping niet op de juiste wijze is betekend. De uitspraak benadrukt het belang van vertalingen in strafzaken, vooral wanneer de verdachte de taal van de procedure niet beheerst.

Uitspraak

16 september 2014
Strafkamer
nr. S 13/02192
AJ/ABO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 december 2012, nummer 20/002099-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

2.Beoordeling van het vijfde middel

2.1.
Het middel behelst blijkens de toelichting de klacht dat het Hof ten onrechte de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting van 29 november 2012 niet nietig heeft verklaard.
2.2.
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Art. 588, tweede lid, Sv luidende:
"De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag. Dagvaardingen worden vertaald in de taal of een van de talen van het land waar de geadresseerde verblijft dan wel, voor zover aannemelijk is dat hij slechts een andere taal machtig is, in die taal. Met betrekking tot andere gerechtelijke mededelingen kan volstaan worden met een vertaling van de essentiële onderdelen daarvan. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken."
- Art. 7, derde lid, van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, hierna: ERV, gesloten te Straatsburg op 20 april 1959 (Trb. 1965, 10), luidende:
"Iedere Verdragsluitende Partij kan bij de ondertekening van dit Verdrag of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging of van toetreding door een verklaring gericht tot de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa verzoeken dat een dagvaarding bestemd voor een verdachte die zich op haar grondgebied bevindt, een bepaalde tijd vóór de datum welke voor de verschijning is vastgesteld, aan haar autoriteiten wordt toegezonden. Deze termijn wordt in de bedoelde verklaring aangegeven en mag de 50 dagen niet overschrijden.
Bij het vaststellen van de datum van verschijning en bij de toezending van de dagvaarding dient met deze termijn rekening te worden gehouden."
- De door Roemenië bij de bekrachtiging van het ERV op 17 maart 1999 afgelegde verklaring als bedoeld in art. 7, derde lid, ERV, luidende:
"The service of a summons on an accused person who is in the Romanian territory, will be notified to the competent Romanian authority at the latest 40 days before the date set for the appearance."
- Art. 5 van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, gesloten te Brussel op 29 mei 2000 (Trb. 2000, 96), hierna: EU-rechtshulpovereenkomst, luidende:
"1. Elke lidstaat zendt aan de personen die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden, voor hen bestemde gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post toe.
2. Toezending van gerechtelijke stukken door bemiddeling van de bevoegde autoriteiten van de aangezochte lidstaat kan alleen plaatsvinden indien:
a. het adres van de persoon voor wie het stuk bestemd is, onbekend of twijfelachtig is,
b. het toepasselijke procesrecht van de verzoekende lidstaat een ander bewijs dan het via de postdiensten verkrijgbare bewijs van uitreiking van het stuk aan de geadresseerde verlangt,
c. het stuk niet per post kon worden bezorgd, of
d. de verzoekende lidstaat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat verzending over de post zonder resultaat zal blijven of niet toereikend zal zijn.
3. Wanneer aannemelijk is dat de geadresseerde de taal waarin het gerechtelijk stuk is gesteld niet beheerst, dient dit - althans de essentie ervan - te worden vertaald in de taal of één der talen van de lidstaat op het grondgebied waarvan de geadresseerde verblijft. Indien de autoriteit waarvan het gerechtelijk stuk uitgaat, weet dat de geadresseerde slechts een andere taal machtig is, dient het stuk - althans de essentie ervan - te worden vertaald in die andere taal.
4. Bij alle gerechtelijke stukken wordt de mededeling gevoegd dat de geadresseerde bij de autoriteit waarvan het stuk uitgaat of bij andere autoriteiten in die lidstaat inlichtingen kan inwinnen over zijn rechten en plichten met betrekking tot het stuk. Lid 3 is van toepassing op die mededeling.
5. Dit artikel doet geen afbreuk aan de toepassing van de artikelen 8, 9 en 12 van het Europees Rechtshulpverdrag en de artikelen 32, 34 en 35 van het Benelux-Verdrag."
2.3.
Het procesverloop is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5. Daaruit blijkt in het bijzonder dat zowel de appeldagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2012 als de oproepingen voor de terechtzittingen van 13 september 2012 respectievelijk 29 november 2012 per aangetekende brief zijn verzonden naar het van de verdachte bekende adres in Roemenië, dat het onderzoek van de zaak in hoger beroep op de terechtzittingen van 31 mei 2012 en 13 september 2012 is geschorst op verzoek van de raadsman van de verdachte en dat het onderzoek ten slotte heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van 29 november 2012.
2.4.
In het middel wordt aangevoerd dat de verdachte, die de Nederlandse taal niet beheerst, ingevolge art. 588, tweede lid, Sv in verbinding met art. 5, derde en vierde lid, EU-rechtshulpovereenkomst een vertaling van (de essentie van) de oproeping en de mededeling betreffende het inwinnen van inlichtingen met betrekking tot het stuk in de Roemeense taal had moeten worden toegezonden en dat de op de voet van art. 7, derde lid, ERV door Roemenië verzochte termijn voor verzending aan de Roemeense autoriteiten van het in dat artikel bedoelde stuk ten onrechte niet is nageleefd.
2.5.
Bij de stukken van het geding waarvan de Hoge Raad kennisneemt, bevinden zich vertalingen in de Roemeense taal van de dagvaarding in hoger beroep en van de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting van 13 september 2012, doch ontbreekt een zodanige vertaling van de oproeping voor de terechtzitting van 29 november 2012. Het moet dus ervoor worden gehouden dat - in strijd met art. 588, tweede lid, Sv in verbinding met art. 5, derde en vierde lid, EU-rechtshulpovereenkomst - de toezending aan de verdachte van een vertaling in de Roemeense taal van die oproeping achterwege is gebleven. Voor zover het middel berust op de opvatting dat de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting van 29 november 2012 nietig is omdat die oproeping uitsluitend in de Nederlandse taal is gesteld, faalt het. Die opvatting is onjuist (vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.20). Hetzelfde geldt voor zover het middel betoogt dat de oproeping nietig is omdat de oproeping voor de terechtzitting van 29 november 2012 op 24 oktober 2012 naar het Roemeense adres van de verdachte is verzonden en de termijn van 40 dagen voor de verzending als bedoeld in art.7, derde lid, ERV niet zou zijn nageleefd.
2.6.
Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 september 2014.