Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
16 september 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 22 mei 2013 werd gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1982. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.H. Westendorp uit 's-Gravenhage. In de schriftelijke verdediging zijn middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatiegronden niet voldoende zijn om het arrest van het Gerechtshof te vernietigen.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen verdere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de argumenten van de verdachte niet overtuigend genoeg vond om het eerdere oordeel van het Gerechtshof te herzien.
Op 16 september 2014 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Het arrest is gewezen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, en is uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting. Dit arrest bevestigt de eerdere uitspraak van het Gerechtshof en houdt in dat de verdachte in deze strafzaak niet in het gelijk is gesteld.