Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.De conclusie van de Advocaat-Generaal
4.Beoordeling van de aanvraag
26 november 2008 in Suriname verbleef.
5.Beslissing
16 september 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2014 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De aanvraagster, geboren in 1974, was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen gepleegd op 26 november 2008. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er sprake was van een persoonsverwisseling, waarbij de aanvraagster beweerde dat haar jongere zuster, en niet zijzelf, de diefstal had gepleegd. De aanvraagster had een schriftelijke verklaring van haar zuster bijgevoegd, waarin deze de gang van zaken bevestigde, evenals kopieën van haar paspoort die zouden moeten aantonen dat zij op de pleegdatum in Suriname verbleef.
De Advocaat-Generaal Aben concludeerde dat de aanvraag gegrond verklaard moest worden en dat de zaak verwezen moest worden op basis van artikel 472 van het Wetboek van Strafvordering. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de door de aanvraagster overgelegde documenten en verklaringen onvoldoende steun boden voor de stelling van persoonsverwisseling. De verklaringen van de zuster waren zonder aanvullend bewijs niet voldoende om de aanvraag te onderbouwen. Bovendien had de aanvraagster in haar eerdere strafzaak geen alibi opgevoerd, wat haar huidige claim ondermijnde.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de aanvraag tot herziening afgewezen, met de overweging dat er geen voldoende bewijs was voor de stelling dat de aanvraagster niet de dader was van de diefstal. De beslissing werd genomen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, en werd uitgesproken in een openbare zitting.