ECLI:NL:HR:2014:2794

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
13/04850
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een strafzaak wegens persoonsverwisseling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2014 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De aanvraagster, geboren in 1974, was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen gepleegd op 26 november 2008. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er sprake was van een persoonsverwisseling, waarbij de aanvraagster beweerde dat haar jongere zuster, en niet zijzelf, de diefstal had gepleegd. De aanvraagster had een schriftelijke verklaring van haar zuster bijgevoegd, waarin deze de gang van zaken bevestigde, evenals kopieën van haar paspoort die zouden moeten aantonen dat zij op de pleegdatum in Suriname verbleef.

De Advocaat-Generaal Aben concludeerde dat de aanvraag gegrond verklaard moest worden en dat de zaak verwezen moest worden op basis van artikel 472 van het Wetboek van Strafvordering. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de door de aanvraagster overgelegde documenten en verklaringen onvoldoende steun boden voor de stelling van persoonsverwisseling. De verklaringen van de zuster waren zonder aanvullend bewijs niet voldoende om de aanvraag te onderbouwen. Bovendien had de aanvraagster in haar eerdere strafzaak geen alibi opgevoerd, wat haar huidige claim ondermijnde.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de aanvraag tot herziening afgewezen, met de overweging dat er geen voldoende bewijs was voor de stelling dat de aanvraagster niet de dader was van de diefstal. De beslissing werd genomen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, en werd uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

16 september 2014
Strafkamer
nr. S 13/04850 H
AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 augustus 2010, nummer 23/006031-09, ingediend door mr. A.J. van Ommeren, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Haarlem van 13 november 2009 – de aanvraagster ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen" gepleegd op 26 november 2008, veroordeeld tot een gevangenisstraf van een week.

2.De aanvraag tot herziening

2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat sprake is van een persoonsverwisseling.

3.De conclusie van de Advocaat-Generaal

3.1.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, de opschorting van de tenuitvoerlegging van de in de aanvraag vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen op de voet van art. 472 Sv.
3.2.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
De aanvraag berust op de stelling dat het niet de aanvraagster, maar haar jongere zuster, [betrokkene 1], is geweest die samen met [betrokkene 2] op 26 november 2008 te Zaandam de hiervoor onder 1 bedoelde winkeldiefstal heeft gepleegd. [betrokkene 1] zou destijds, naar [betrokkene 2] thans verklaart, bij haar aanhouding de naam van de aanvraagster hebben opgegeven, omdat zij op dat moment illegaal in Nederland verbleef en geen uitzetting wilde riskeren. Ter onderbouwing van deze stelling is bij de aanvraag gevoegd een schriftelijke verklaring van [betrokkene 2] waarin deze gang van zaken door haar wordt bevestigd, alsmede kopieën van het paspoort van de aanvraagster waaruit zou moeten blijken dat zij op
26 november 2008 in Suriname verbleef.
4.3.
Naar aanleiding van de aanvraag is op verzoek van de Advocaat-Generaal Aben door de regiopolitie Zaanstreek-Waterland een onderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.
4.4.
Noch de resultaten van het door de Advocaat-Generaal verzochte onderzoek noch hetgeen in de aanvraag is aangevoerd, geeft voldoende steun aan de stelling waarop de aanvraag berust, te weten dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van een persoonsverwisseling. Nu naar het oordeel van de Hoge Raad uit de door de aanvraagster overgelegde kopieën van haar paspoort niet zonder meer kan worden afgeleid dat zij op 26 november 2008 in Suriname verbleef, kunnen in feite enkel de verklaringen van [betrokkene 2] steun bieden aan de stelling waarop de aanvraag berust. De inhoud daarvan is, zonder enig steunbewijs, ontoereikend om het in de aanvraag aangevoerde aan te merken als een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv.
Daarbij komt dat de aanvraagster bij de behandeling van haar strafzaak in hoger beroep bij monde van haar gemachtigde raadsman ermee heeft volstaan als bezwaar tegen het vonnis van de Politierechter aan te voeren dat zij de opgelegde straf te hoog vindt maar niet, zoals zij thans wel doet, het verweer heeft gevoerd dat zij op de pleegdatum een alibi had en dat niet zij maar haar zuster het feit waarvoor zij werd vervolgd, heeft gepleegd.
De aanvraag is dus ongegrond en moet ingevolge art. 470 Sv worden afgewezen. Het door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie onder 11 genoemde "betrekkelijke gewicht van de zaak" leidt niet tot een ander oordeel.

5.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 september 2014.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.