De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"Beslissing in de strafzaak tegen de veroordeelde
Bij inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 juli 2007 is de veroordeelde, ter zake van het in zijn strafzaak onder 1 subsidiair, 3, 4 (...) bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
feit 1 subsidiair:
a. "medeplegen van witwassen",
b. "medeplegen van schuldwitwassen",
feit 3:
"medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder b van de Opiumwet gegeven verbod",
feit 4:
"medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod",
(...)
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, (...).
(...)
Beoordeling van de vordering
Naar het oordeel van het hof heeft de veroordeelde voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de in zijn strafzaak onder 1 subsidiair en 3 en 4 bewezen verklaarde strafbare feiten, waaromtrent naar het oordeel van het hof voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de veroordeelde zijn begaan.
(...)
Motivering van de op te leggen maatregel
Het hof heeft kennisgenomen van de in de onderhavige zaak opgemaakte ontnemingsrapportage en de door de advocaat-generaal en de verdediging genomen conclusies.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen stelt het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 273.697,14.
Het bovengenoemd bedrag is als volgt berekend:
1. Legale inkomsten
Uit gegevens verkregen van de belastingdienst en administratiekantoor [A] blijkt dat de legale inkomsten van de veroordeelde over de onderzoeksperiode van 2002 tot en met 2005, inclusief het inkomen van zijn echtgenote, bedroegen € 1.295,87.
2. Kasopnamen en kasstortingen
Het hof neemt conform het standpunt van de rechtbank over dat door de veroordeelde bij diverse banken een rekening werd aangehouden en dat daarop in de in aanmerking genomen periode van 2002 tot en met 2005 - contante - geldopnames en geldstortingen hebben plaatsgevonden en dat voor uitgaven beschikbaar zijn de geldopnames minus de geldstortingen. Dat levert in zijn totaliteit op een negatief saldo van € 91.601,70.
Het hof acht het aannemelijk dat de veroordeelde zich reeds voor juli 2002 bezig hield met geldwisseltransacties en acht de in aanmerking genomen periode gerechtvaardigd.
3. Kosten
Het hof neemt conform het standpunt van de rechtbank over dat de veroordeelde voor een bedrag van € 27.670,― aan uitgaven heeft gedaan in het kader van de bedrijfsvoering van legale en illegale activiteiten.
4. Kosten kapperszaken
Het hof neemt conform het standpunt van de rechtbank over dat de veroordeelde voor de kapperszaak Twins III een bedrag van € 5.280,66 aan uitgaven heeft gedaan.
5. Kosten hennepplantages
Hoewel er blijkens onder meer de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aanwijzingen zijn dat voor een hennepkwekerij het investeringsbedrag uitkomt op € 10.000,― bevat het dossier ook een tapgesprek van medeveroordeelde [medeverdachte 1] met de medeveroordeelde [medeverdachte 2] waarin een bedrag van € 6.000 naar voren komt (TA07/gesprek 72 d.d. 27.09.2005 te 12.48 uur). Bij het bepalen van de uitgaven per hennepplantage gaat het hof in het voordeel van de veroordeelde er van uit dat de uitgaven per hennepplantage € 6.000,― bedroegen. Het totaal aan uitgaven bedraagt dan voor de veroordeelde € 3.000,―, nu hij samen met zijn broer [medeverdachte 1] bij één hennepkwekerij was betrokken.
6. Kosten auto's
Het hof neemt conform het standpunt van de rechtbank over dat aan de veroordeelde voor een bedrag van € 35.772,65 aan uitgaven gedurende de onderzoeksperiode ten behoeve van auto's kan worden toegerekend.
7. Kosten levensonderhoud
Het hof neemt conform het standpunt van de rechtbank over dat door de veroordeelde voor een bedrag van € 6.540,― aan uitgaven voor levensonderhoud zijn gedaan.
8. In beslaggenomen geld bij [medeverdachte 3]
In juli 2002 is bij de toenmalige medeverdachte [medeverdachte 3] in Frankrijk € 420.384,― aan buitenlandse valuta in beslag genomen. Blijkens zijn verklaring daaromtrent moest hij dit geld van de veroordeelde en diens medeverdachte [medeverdachte 1] naar Marokko brengen. Voorts heeft hij verklaard dat de veroordeelde en [medeverdachte 1] tegen hem hebben gezegd dat het hun geld was dat afkomstig was van wisselen.
Het hof stelt vast dat de veroordeelde (noch diens medeveroordeelden) ter terechtzitting in hoger beroep van 3 mei 2013 - ondanks dat hij daar uitdrukkelijk naar is gevraagd - geen als enigszins concreet of toetsbaar te duiden onderbouwing heeft gegeven van zijn standpunt dat een ander of anderen dan veroordeelde zelf de eigena(a)r(en) van voormeld geldbedrag in buitenlandse valuta zou(den) zijn.
Het hof wijst er daarbij tevens op dat de broers van veroordeelde met wie hij samenwerkte zijn veroordeeld voor witwaspraktijken, waarmee blijkens het strafdossier minimaal enige miljoenen euro's waren gemoeid. Bovendien had veroordeelde daarnaast - al dan niet samen met zijn broers en medeveroordeelden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] - inkomsten uit een hennepkwekerij. Het is van algemene bekendheid dat dergelijke activiteiten voor betrokkenen grote contante winsten opleveren, ook als deze winsten "slechts" zouden hebben bestaan uit "commissies" verkregen in verband met het omwisselen van geld voor anderen. Gegeven de in het geding zijnde omgewisselde bedragen, betreffende deze "commissies" immers ook (in totaal) zeer aanzienlijke bedragen. Het hof wijst in dit verband ook op de verklaring van de getuige [medeverdachte 3], waar hij stelt dat (hij dacht dat) het geld van de familie [...] was en door de veroordeelde en zijn medeveroordeelde [medeverdachte 1] tegenover hem, [medeverdachte 3], is verklaard, dat het hun geld was en dat het afkomstig was uit het wisselen.
Voorts heeft [medeverdachte 3] verklaard dat hij de afgelopen drie jaren met alle drie de broers naar Frankrijk is geweest en dat [medeverdachte 2] hem na de inbeslagname van het geld had gebeld en hem naar een advocatenkantoor had gestuurd.
Het hof neemt tevens in aanmerking dat [medeverdachte 1] en zijn broer [medeverdachte 2] allebei zijn veroordeeld voor - grootschalig - gewoontewitwassen.
Gezien deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat voormeld in beslaggenomen bedrag niet aan veroordeelde (c.q. aan hem en zijn medeveroordeelde broer(s)) toebehoorde.
Nu niet enig andere eigendomsverdeling aannemelijk is geworden zal het hof, voormeld bedrag ad € 420.384,― ponds-ponds gewijs over de drie veroordeelden verdelen, hetwelk ten aanzien van de veroordeelde resulteert in een bedrag ad € 140.128,―.
In oktober 2005 is [medeverdachte 3] door een Franse rechter ter zake van het illegaal transporteren van de buitenlandse valuta veroordeeld tot het betalen van een boete van 25% van dat bedrag (= € 105.000,―). In november 2005 is deze boete betaald, althans in mindering gebracht op het teruggegeven bedrag.
Gelet op het voorgaande zal het hof op het wederrechtelijk verkregen bedrag door de veroordeelde van € 140.128,― een bedrag van € 35.000,― (zijnde l/3e deel van € 105.000,―) in mindering brengen.
Van het hiervoor genoemde totale in beslaggenomen geld wordt derhalve een bedrag ad € 105.128,― (= € 140.128,― minus € 35.000,―) als wederrechtelijk verkregen voordeel aan verdachte toegerekend.
Vorenstaande leidt tot de volgende berekening