ECLI:NL:HR:2014:2847

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
30 september 2014
Zaaknummer
12/03917
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel en betalingsverplichting in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene, geboren in 1968. De betrokkene had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.A.C. de Bruijn. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel met betrekking tot de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de opgelegde betalingsverplichting. Het hof had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 8.690,77 en de betalingsverplichting op € 7.800,00. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvulling op het arrest van het hof een ontoelaatbare correctie bevatte en dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kon worden ontleend aan de gebezigde bewijsmiddelen. Na beoordeling van de zaak herhaalde de Hoge Raad relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en verbeterde de kennelijke misslag in de schatting. De Hoge Raad stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 8.572,00 en de betalingsverplichting op € 7.715,00. Tevens oordeelde de Hoge Raad dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingszaak was overschreden, wat leidde tot een verdere vermindering van de betalingsverplichting. De uitspraak van het hof werd vernietigd, en de Hoge Raad deed zelf recht in de zaak.

Uitspraak

30 september 2014
Strafkamer
nr. 12/03917 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 augustus 2012, nummer 23/002955-11, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld en de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van dit voordeel, het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel te bepalen op € 8.572,10 en de betalingsverplichting te verminderen tot € 7.714,89 en voorts naar de gebruikelijke maatstaf, met verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel bevat de klacht dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel is bepaald niet kan worden ontleend aan de gebezigde bewijsmiddelen en dat de aanvulling op het arrest als bedoeld in art. 365a Sv, in verbinding met art. 415 Sv, een ontoelaatbare correctie bevat van het in het verkorte arrest vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel en de in dit arrest aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting.
2.2.
Het verkorte arrest houdt het volgende in:
"Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof is van oordeel dat, op grond van de onder voormeld parketnummer aangelegde straf- en ontnemingdossiers alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting in beide instanties in de ontnemingszaak, aannemelijk is geworden dat de veroordeelde door middel van of uit baten van het feit waarvoor hij bij genoemd vonnis is veroordeeld, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het hof ontleent de schatting van dat op na te melden geldbedrag gewaardeerd voordeel aan de inhoud van de bewijsmiddelen.
(...)
Zaak 34
Anders dan de rechtbank zal het hof ervan uitgaan, gelijk het hof hierboven in de zaak 3 en zaak 17 heeft gedaan, geen 40% korting op de aanschaf van de camera zal toepassen. Voor de overige aankopen in deze zaak gaat het hof ervan uit dat het door de veroordeelde verkregen wederrechtelijke voordeel met twee andere daders is gedeeld. Derhalve zal hof het door middel van, of uit baten van het onderhavige feit wederrechtelijk verkregen voordeel op € 831,26, zijnde de som van € 355,99 (camera) en € 475,27 (overige goederen), vaststellen.
(...)
Aldus bezien komt het hof tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
(...)
Feit 7 primair (zaak 34)
Aankopen met gestolen creditcard € 1.781,79
Door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel
(€ 355,99 = camera) € 355,99
(€ 1.425,80 / 3 veroordeelden) € 475.27 € 831,26
(...)
Totaal door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 8.690,77
Het hof acht, resumerend, aannemelijk dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten door middel van of uit baten van de strafbare feiten waarvoor hij bij vonnis van 14 november 2005 is veroordeeld en wel ten bedrage van afgerond € 8.690.
Verplichting tot betaling aan de Staat
Het hof is van oordeel dat aan de veroordeelde in beginsel, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting dient te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag overeenkomstig het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, te weten € 8.690. Het hof is evenwel van oordeel dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingszaak is overschreden. Immers, is het vonnis waarvan beroep op 4 juli 2008 gewezen, zijnde een tijdstip gelegen meer dan twee jaar na de betekening in persoon aan de veroordeelde van de ontnemingsvordering op 18 mei 2006, zodat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg is overschreden. Nadat dit vonnis is gewezen zijn wederom meer dan twee jaar verstreken tot het hof bij onderhavig arrest einduitspraak doet op het hoger beroep. Het hof zal, nu dit hem redelijk voorkomt, deze overschrijdingen compenseren door de betalingsverplichting aan de Staat vast te stellen op een bedrag, tien procent lager dan het geschatte verkregen voordeel te weten op - afgerond - € 7.800.
(...)
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 8.690 (achtduizend zeshonderd en negentig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 7.800 (zevenduizend en achthonderd euro)."
2.3.
De aanvulling op het arrest als bedoeld in art. 365a Sv, in verbinding met art. 415 Sv, houdt het volgende in:
"De bewijsmiddelen
(...)
Ten aanzien van zaaksdossier 34
11. Een geschrift van 18 februari 2005, zijnde een door [betrokkene 1], namens International Card Services BV/Visa Card Services, opgestelde aangifte, inclusief bijlage (doorgenummerde dossierpagina's 2679-2689).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van [betrokkene 1]:
Uit de automatiseringssystemen van International Card Services BV is gebleken dat op 9 februari 2005 een Visa Card met nummer [001] werd aangeboden bij Metro Cash en Carry Nederland BV. Het betreft hier de Visa Card ten name van [betrokkene 2]. [betrokkene 2] mist zijn Visa Card uit zijn portemonnee. Hieronder volgt een overzicht van frauduleuze transacties.
9-2-2005 Metro Cash en Carry Amsterdam €1.069,81
9-2-2005 Metro Cash en Carry Amsterdam €355,99
(...)
Nadere overwegingen
(...) Het hof merkt voorts het volgende op. Het hof heeft in het verkorte arrest het wederrechtelijk verkregen voordeel uit zaaksfeit 34 berekend op het aankoopbedrag van een camera, te weten € 355,99, vermeerderd met een derde van het bedrag van € 1.425,80 alsof dit de opgetelde waarde van de overige gekochte goederen zou zijn. Abusievelijk is echter in het bedrag van € 1.425,80 eveneens het aankoopbedrag van voorbedoelde camera opgenomen. Het voordeel uit dit zaaksfeit had geschat moeten worden op:
€ 355,99 (camera) € 355,99
€ 1069,81 (overige goederen) / 3 veroordeelden € 356,60
Totaal € 712,59
Het totale door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel had, gelet op voorstaande, geschat moeten worden op € 8.572,10."
2.4.
De hiervoor weergegeven aanvulling op het arrest strekt onder meer tot wijziging van de bij het verkorte arrest van het Hof gegeven beslissingen omtrent het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat en de ter ontneming daarvan opgelegde betalingsverplichting. Het stond het Hof niet vrij deze beslissingen bij aanvulling van het arrest te wijzigen (vgl. HR 23 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2267, NJ 2001/182). Het middel is terecht voorgesteld.
Dit moet tot cassatie leiden, maar de Hoge Raad zal zelf de zaak afdoen. Nu sprake is van een kennelijke misslag in de schatting van het bedrag van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel, zal de Hoge Raad het geschatte bedrag en de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van 90% van dit bedrag, verbeteren.
Na correctie van de misslag leidt de totaaltelling tot een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van € 8.572,– en bedraagt de aan de betrokkene opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van dit voordeel een bedrag van € 7.715,–.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de betalingsverplichting van € 7.715,– die de betrokkene met inachtneming van de misslag had behoren te worden opgelegd.

4.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor zover het Hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, op € 8.690,– heeft vastgesteld en aan de betrokkene de verplichting heeft opgelegd tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 7.800,–;
stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 8.572,–;
vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 6.943,– bedraagt;
verwerpt beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 september 2014.