Uitspraak
beiden wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
3 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door verzoekers tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het hof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De verzoekers, die beiden wonen in [woonplaats], hebben beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarin zij zich niet konden vinden. De advocaat van de verzoekers, mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, heeft het cassatierekest ingediend, dat aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten die in het middel zijn aangevoerd, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het hof bevestigt en het beroep verwerpt.
De uitspraak is gedaan op 3 oktober 2014 en is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot. De zaak betreft belangrijke juridische thema's zoals de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op basis van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) en de schending van de sollicitatieplicht, wat van belang is voor de belangenafweging in het kader van de boedelachterstand.