Uitspraak
1.Geding in cassatie
Voorts is aangevoerd dat de handelwijze van verdachte, voor zover deze als disproportioneel moet worden beschouwd, in de gegeven omstandigheden niet verwijtbaar is.
4.Beslissing
7 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in hoger beroep gegaan tegen een veroordeling voor zware mishandeling, gepleegd op 4 september 2011 in een café in Almere. De verdachte had aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zijn vriend wilde verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever, [betrokkene 1]. Het Hof had echter geoordeeld dat niet aannemelijk was geworden dat er sprake was van een noodweersituatie, omdat de verklaringen van de verdachte en de getuigen niet consistent waren. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de verwerping van het beroep op noodweer ontoereikend had gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de feitelijke gang van zaken in noodweerzaken en de noodzaak om verklaringen van getuigen goed te wegen. De zaak illustreert ook de complexiteit van het recht op noodzakelijke verdediging en de vereisten voor een geslaagd beroep op noodweer.