ECLI:NL:HR:2014:2937

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2014
Publicatiedatum
13 oktober 2014
Zaaknummer
14/03871
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis op basis van verslaving en geestelijke stoornis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot voorlopige machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De betrokkene, zonder bekende woon- of verblijfplaats, had zich verzet tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 1 mei 2014, waarin een voorlopige machtiging tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis was verleend. De rechtbank had geoordeeld dat de betrokkene afhankelijk was van opioïden, alcohol en cannabis, en dat deze verslavingen zijn denken, willen en handelen in hoge mate beheersen. De betrokkene voerde aan dat hij al dertig jaar zo leeft en dat er geen stoornis aanwezig is die een gedwongen opname rechtvaardigt.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet voldoende had vastgesteld dat de verslaving van de betrokkene gepaard ging met een psychische stoornis van zodanige ernst dat deze de gevaarlijke daden van de betrokkene overwegend beheerst. De Hoge Raad benadrukte dat, volgens de Wet Bopz, een voorlopige machtiging alleen kan worden verleend indien de geestelijke stoornis gevaar veroorzaakt en dat dit gevaar niet door andere middelen kan worden afgewend. De Hoge Raad concludeerde dat de rechtbank niet had aangetoond dat de verslaving van de betrokkene leidde tot een psychische stoornis die de vrijheidsbeneming rechtvaardigde.

Daarom vernietigde de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank en verwees het geding ter verdere behandeling terug naar de rechtbank Gelderland. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de relatie tussen verslaving en geestelijke stoornissen in het kader van de Wet Bopz.

Uitspraak

10 oktober 2014
Eerste Kamer
nr. 14/03871
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
OFFICIER VAN JUSTITIE OOST-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/05/263060/FA RK 14-1443 van de rechtbank Gelderland van 1 mei 2014.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 12 september 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank op 24 april 2014 verzocht op de voet van art. 2 Wet Bopz een voorlopige machtiging te verlenen tot opname en verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) Bij het verzoekschrift was een op 22 april 2014 ondertekende geneeskundige verklaring gevoegd van een niet bij de behandeling betrokken psychiater. In die verklaring was in antwoord op de vraag: "Tot welke diagnose bent u gekomen op basis van uw onderzoek?" vermeld: “Afhankelijkheid van zowel opioïden, alcohol als cannabis. Vermoeden van psychiatrische problematiek”.
(iii) Betrokkene heeft zich tegen het verzoek verweerd en onder meer aangevoerd, kort samengevat, dat hij al dertig jaar zo leeft, dat geen stoornis aanwezig is en dat hij wil doorleven zoals hij nu leeft.
3.2
De rechtbank heeft de machtiging verleend en daartoe als volgt overwogen:
“Betrokkene is afhankelijk van zowel opioïden, methadon, alcohol als cannabis. Deze verslavingen hebben hem geheel in hun macht en beheersen zijn denken, willen en handelen in overheersende mate. Daarnaast is er een vermoeden van psychiatrische problematiek. Hij zwerft op straat en slaapt op diverse plekken voor zwervers. Hij is niet in staat zijn situatie goed te overzien. Betrokkene zorgt slecht voor zijn lichamelijke conditie, is vermagerd en vervuild. De behandelaar is bang dat, wanneer er nu niet ingegrepen wordt, betrokkene zal overlijden op straat. Volgens de behandelaar zakt hij wel eens in elkaar, ook als hij fietst. Zonder de onderhavige machtiging zal betrokkene zichzelf niet laten behandelen. In dat geval is er - onder meer - gevaar voor maatschappelijke teloorgang en ernstige zelfverwaarlozing. Er is geen basis voor een vrijwillige opname.”
3.3.1
Onderdeel I klaagt, onder verwijzing naar HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU0372, NJ 2007/230, dat het oordeel van de rechtbank blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel onvoldoende steun vindt in de gedingstukken. De rechtbank heeft niet vastgesteld dat sprake is van een verslaving die gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed, dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van betrokkene overwegend beheerst. Uit de stukken blijkt slechts dat sprake is van afhankelijkheid van opioïden, alcohol en cannabis en dat er een vermoeden is van psychiatrische problematiek. Betrokkene is een verslaafde dakloze, die zelf verkiest zo te leven. Dat rechtvaardigt niet een gedwongen vrijheidsbeneming.
3.3.2
Bij de beoordeling van het onderdeel wordt het volgende vooropgesteld.
Ingevolge art. 2, lid 1 en 2 Wet Bopz kan de rechter op verzoek van de officier van justitie een voorlopige machtiging verlenen om iemand die gestoord is in zijn geestvermogens in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan slechts worden verleend indien de stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken, en het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Het verzoek moet vergezeld gaan van een verklaring van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit de verklaring dient te blijken dat de persoon op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat zich een geval als bedoeld in art. 2 voordoet. (art. 5 lid 1 Wet Bopz)
Mede tegen de achtergrond van de uit art. 5 lid 1 EVRM voortvloeiende waarborgen tegen willekeurige vrijheidsbeneming, kan verslaving aan middelen als drugs en alcohol niet tot toepassing van de Wet Bopz leiden, tenzij de verslaving gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed, dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het bij afhankelijkheid van verslavende middelen veelal gaat om verschijnselen van chronische aard, zodat een daarop gebaseerde vrijheidsbeneming naar haar aard eveneens van lange duur zou kunnen zijn (zie de hiervoor in 3.3.1 genoemde beschikking van de Hoge Raad van 23 september 2005).
3.3.3
De rechtbank heeft niet vastgesteld dat de gediagnostiseerde afhankelijkheid van opioïden, alcohol en cannabis tot een psychische stoornis heeft geleid, noch dat sprake is van een andere psychische stoornis. Voor zover in de vaststelling dat de verslavingen betrokkene geheel in hun macht hebben en zijn denken, willen en handelen in overheersende mate beheersen, besloten ligt dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een psychische stoornis, vindt die vaststelling onvoldoende steun in de geneeskundige verklaring. Daaruit valt wat betreft het psychiatrisch onderzoek niet meer af te leiden dan dat betrokkene, kort samengevat, al jarenlang verslaafd is, methadon krijgt, zwerft en zichzelf niet goed verzorgt. De psychiater die de geneeskundige verklaring heeft afgegeven heeft daaraan geen andere diagnose verbonden dan afhankelijkheid van genoemde middelen en “een vermoeden van psychiatrische problematiek”. Onder de noemer ‘gevaar’ vermeldt de geneeskundige verklaring dat de oordeelsvorming van betrokkene is aangetast doordat hij voortdurend onder invloed is. Ook daaruit volgt echter niet dat sprake is van een psychische stoornis. Het onderdeel is dus gegrond.
3.4
Voorgaande brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. Onderdeel II behoeft geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 1 mei 2014;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar die rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
10 oktober 2014.