Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
14 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, waarbij de verdachte in zijn verdediging is benadeeld door de voortzetting van het onderzoek zonder zijn toestemming. De Hoge Raad oordeelt dat de wet, specifiek artikel 314 van het Wetboek van Strafvordering, vereist dat de verdachte of zijn uitdrukkelijk gemachtigde raadsman toestemming moet geven voor de voortzetting van het onderzoek na wijziging van de tenlastelegging. De raadsvrouwe van de verdachte had geen toestemming gegeven en had om aanhouding van de zaak verzocht. Het Hof had de vordering tot wijziging van de tenlastelegging toegewezen en het onderzoek aanstonds voortgezet, wat volgens de Hoge Raad onjuist was. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de rechten van de verdachte in het strafproces, vooral in situaties waarin de tenlastelegging wordt gewijzigd.