ECLI:NL:HR:2014:298

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
13/01461
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en de beoordeling van ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1978, was in hoger beroep veroordeeld voor het steken van [betrokkene 1] met een mes op 31 december 2011 in Utrecht. De verdachte stelde dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door [betrokkene 1], die een kettingslot vasthield. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [betrokkene 1], aangezien deze op het moment van de steek met zijn rug naar de verdachte gekeerd stond. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet begrijpelijk was, omdat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen sprake was van een dreigend gevaar. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug voor herbehandeling.

De zaak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden waaronder een beroep op noodweer wordt gedaan. De Hoge Raad stelt dat voor een geslaagd beroep op noodweer moet worden vastgesteld dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. In dit geval was de situatie complex, met verschillende verklaringen van getuigen en de verdachte zelf. De Hoge Raad concludeert dat het Hof niet voldoende had onderbouwd waarom de situatie niet als een noodweersituatie kon worden gekwalificeerd, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak.

Uitspraak

11 februari 2014
Strafkamer
nr. 13/01461
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 28 januari 2013, nummer 21/002176-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. de Haan, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 31 december 2011 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte [voorgenomen misdrijf om] opzettelijk [betrokkene 1] van het leven te beroven, met dat opzet als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte [betrokkene 1] met een mes met kracht in diens schouder/rug gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als volgt.
Op 31 december 2011 zaten [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 3] in de woning van [betrokkene 2] aan de [a-straat] te Utrecht bier te drinken. Toen ik binnenkwam kreeg ik geen bier van [betrokkene 1]. Ik heb toen gezegd: "dan jij ook geen bier". Ik heb de blikjes bier gepakt en ik heb deze in de gootsteen van de keuken leeg laten lopen. [betrokkene 1] werd toen zo kwaad dat hij naar de gang liep en daar een kettingslot pakte. [betrokkene 3] zag dat en zij probeerde [betrokkene 1] te gen te houden. Dat lukte niet omdat hij haar met het kettingslot een klap op haar hoofd gaf. Ik stond op dat moment in de keuken. [betrokkene 1] liep op mij af en ik zag dat hij slaande bewegingen in mijn richting maakte. Ik pakte een mes uit de keukenlade. Het lemmet van het mes bedroeg ongeveer 20 centimeter. Op het moment dat ik [betrokkene 1] wilde prikken met het mes sloeg [betrokkene 3] [betrokkene 1] met een bloempot op het hoofd. [betrokkene 1] draaide zich om waardoor hij met zijn rug naar mij toe kwam te staan. Op het moment dat [betrokkene 1] zijn rug naar mij toedraaide, heb ik een mes boven in de rug van [betrokkene 1] gestoken. Ik kon die steekbeweging niet meer stoppen. Ik moest de op mij af komende [betrokkene 1] te stoppen. Ik zag op dat moment geen andere mogelijkheid dan door hem te steken met een mes. Ik kon die steekbeweging niet meer stoppen.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1], afgelegd op 1 januari 2012 (blz. 98 en 99):
Op 31 december 2011 waren [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [verdachte] en ik aanwezig in de woning van [betrokkene 2] op de [a-straat] te Utrecht. [verdachte] liep naar de keuken. Ik kon niet zien wat hij daar deed, ik zat met mijn rug naar de keuken toe. Ik hoorde dat de keukenlade hard open getrokken werd. Ik hoorde het bestek rammelen. Ik wilde van de bank opstaan. Ik zat met mijn rug los van de bankleuning. Op dat moment voelde ik een stekende pijn in de rug, ter hoogte van mijn rechterschouderblad. Ik zag dat [verdachte] een mes in zijn hand had. Ik herkende het mes, het kwam uit de keukenlade. Ik ben gelijk de woning uitgegaan en ik ben op de fiets naar het politiebureau gefietst. Het ademen ging niet makkelijk. Ik hoorde een sissend geluid uit mijn rug komen. In het politiebureau werd een ambulance gebeld. In de ambulance werd de wond op mijn rug direct afgeplakt zodat de lucht niet meer uit mijn long kon verdwijnen. Ik ben gisteravond gelijk geopereerd.
Ik heb diverse hechtingen in mijn rug, ter hoogte van mijn rechterschouderblad en een drain ter hoogte van mijn rechterborst."
2.4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Voorts heeft de raadsman namens verdachte een beroep gedaan op noodweer, subsidiair noodweerexces en derhalve ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er sprake was van een conflictsituatie tussen verdachte en [betrokkene 1]. Verdachte voelde zich in de keuken van de woning dusdanig bedreigd door aangever [betrokkene 1], die op dat moment een kettingslot in zijn handen had, dat hij een mes heeft gepakt en daarmee in [betrokkene 1] rug heeft geprikt.
Uit de verklaringen van de getuige [betrokkene 3] volgt dat [betrokkene 1], nadat hij haar met een kettingslot had geslagen, op verdachte is afgelopen. Verdachte voelde zich daardoor bedreigd en wilde zich verdedigen. Op het moment dat verdachte [betrokkene 1] wilde prikken met het mes, sloeg de getuige [betrokkene 3] [betrokkene 1] met een bloempot op het hoofd. [betrokkene 1] draaide zich om waardoor hij met zijn rug naar verdachte toe kwam te staan. Op het moment dat [betrokkene 1] zich omdraaide, maakte verdachte een stekende beweging. Het mes van verdachte raakte [betrokkene 1] in zijn rug. Gelet op alle omstandigheden dacht verdachte dat er sprake was van een dreigend gevaar waartegen hij zichzelf heeft verdedigd."
2.5.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt verworpen:
"Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) moet allereerst worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdediging noodzakelijk was. Het hof acht uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [betrokkene 1] jegens verdachte, noch van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het hof leidt dat met name af uit de omstandigheid dat [betrokkene 1] op het moment van de fatale messteek met zijn rug naar verdachte toegekeerd stond. De lezing van verdachte dat de messteek plaatsvond in de keuken en niet op of in de nabijheid van de in de woonkamer staande bank, maakt dit oordeel niet anders. Ook in het geval het hof de lezing van verdachte volgt (inhoudende dat de messteek is toegebracht in de keuken), dan nog moet worden geconcludeerd dat verdachte zich ten tijde van zijn gewelddadige handelen niet in een noodweersituatie bevond waarin hij gerechtigd was zich te verdedigen.
Het beroep op noodweer faalt reeds omdat niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Om diezelfde reden faalt derhalve ook het beroep op noodweerexces."
2.6.
In aanmerking genomen dat het Hof omtrent de situatie en het gedrag van [betrokkene 1] jegens de verdachte onmiddellijk voorafgaand aan het bewezenverklaarde steken met een mes niet meer heeft vastgesteld dan dat [betrokkene 1] op het moment van de bewezenverklaarde messteek met zijn rug naar de verdachte toegekeerd stond, is het oordeel van het Hof dat geen sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [betrokkene 1] jegens de verdachte, noch van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
2.7.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 februari 2014.