In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gekomen, hebben eisers [eiser 1] en [eiseres 2] cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de Gemeente Dordrecht voor een onrechtmatige overheidsdaad, specifiek de verkoop van grond die in strijd zou zijn met een eerdere toezegging. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Dordrecht en het arrest van het hof, waaruit blijkt dat de eisers menen dat de gemeente inbreuk heeft gemaakt op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De eisers hebben belang bij een verklaring voor recht, wat hen in deze procedure heeft gebracht.
De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers in het principale beroep beoordeeld. De klachten zijn door de Hoge Raad niet gegrond bevonden, en het beroep is verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Hierdoor komt het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep van de Gemeente niet aan de orde.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 3.018,34, bestaande uit verschotten en salaris voor de advocaat. Dit arrest is uitgesproken op 17 oktober 2014 door de raadsheren van de Hoge Raad, met E.J. Numann als vice-president die de uitspraak openbaar heeft gedaan.