Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
24 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen [verweerder]. De zaak betreft een geschil over de zorgplicht van een financieel adviseur in het kader van beleggingsadvies. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad en een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door [eiser] zijn aangevoerd in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] zijn begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot. De uitspraak heeft implicaties voor de rechtspraktijk met betrekking tot de verantwoordelijkheden van financieel adviseurs en de rol van eigen schuld in dergelijke geschillen.