ECLI:NL:HR:2014:3049

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
14/03048
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot herziening van een strafzaak wegens gebreken in dagvaarding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De aanvrager, geboren in 1977, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De aanvraag tot herziening was ingediend door mr. J.P. de Man, advocaat te Rosmalen, en betrof de vraag of er nieuwe feiten waren die de herziening van de zaak rechtvaardigden.

De Hoge Raad oordeelde dat de gronden voor herziening, zoals vastgelegd in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, niet werden vervuld. De aanvrager stelde dat er gebreken waren in de dagvaarding en oproeping voor de terechtzittingen in eerste aanleg en hoger beroep. De Hoge Raad concludeerde echter dat, zelfs als deze gebreken feitelijk juist waren, dit slechts had kunnen leiden tot nietigverklaring van de dagvaarding en niet tot de in artikel 457 genoemde beslissingen.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk, omdat de aangevoerde gronden niet voldeden aan de vereisten voor herziening. Dit arrest werd uitgesproken door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. De uitspraak benadrukt het belang van de strikte voorwaarden voor herziening in het strafrecht en de noodzaak voor nieuwe, relevante feiten die de eerdere uitspraak kunnen ondermijnen.

Uitspraak

28 oktober 2014
Strafkamer
nr. 14/03048 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 juli 2007, nummer 22/007420-05, ingediend door mr. J.P. de Man, advocaat te Rosmalen, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage van 12 december 2005 - de aanvrager ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
Hetgeen in de aanvraag wordt aangevoerd, berust naar de kern genomen op de stelling dat er gebreken kleven aan de wijze waarop de aanvrager is gedagvaard en/of is opgeroepen voor de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep. Dergelijke gebreken, indien feitelijk juist, hadden echter uitsluitend kunnen leiden tot nietigverklaring van bedoelde dagvaarding onderscheidenlijk oproeping maar niet tot een van de in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv genoemde beslissingen.
3.3.
Het in de aanvraag gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op een gegeven als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvraag kan daarom gelet – gelet op art. 460, tweede lid, en 465, eerste lid, Sv – niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 oktober 2014.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.