Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
28 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 augustus 2012. De verdachte, geboren in 1985, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. G.J. Woodrow, te Tilburg. In de schriftelijke middelen van cassatie die aan het arrest zijn gehecht, zijn verschillende klachten naar voren gebracht. De Advocaat-Generaal, F.W. Bleichrodt, heeft echter het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kan worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit artikel stelt dat een cassatieberoep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de partij die het beroep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij de behandeling van de zaak.
De Hoge Raad heeft de aangevoerde klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan op 28 oktober 2014 door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.