Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het zesde middel
4.Beoordeling van het zevende middel
5.Slotsom
6.Beslissing
4 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 27 juni 2012. De verdachte, geboren in 1965, was eerder failliet verklaard en had een schuldsaneringsregeling. De Hoge Raad beoordeelt de middelen van cassatie die door de advocaat van de verdachte, mr. A. Verbruggen, zijn voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat de eerste vijf middelen niet tot cassatie leiden, omdat zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling oproepen. Het zesde middel betreft de motivering van een bewezenverklaring van bedrieglijke bankbreuk. De Hoge Raad concludeert dat de bewijsvoering van het Hof niet voldoende is om te stellen dat de verdachte beschikte over gelden op buitenlandse bankrekeningen, en dat de middelen terecht zijn voorgesteld. Het zevende middel betreft de herkomst van een geldbedrag dat de verdachte zou hebben gehad, wat ook niet voldoende is onderbouwd. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor wat betreft de beslissingen over de bedrieglijke bankbreuk en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. Het beroep wordt voor het overige verworpen.