ECLI:NL:HR:2014:3084

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
4 november 2014
Zaaknummer
12/04418
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof Amsterdam inzake bedrieglijke bankbreuk en witwassen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 27 juni 2012. De verdachte, geboren in 1965, was eerder failliet verklaard en had een schuldsaneringsregeling. De Hoge Raad beoordeelt de middelen van cassatie die door de advocaat van de verdachte, mr. A. Verbruggen, zijn voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat de eerste vijf middelen niet tot cassatie leiden, omdat zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling oproepen. Het zesde middel betreft de motivering van een bewezenverklaring van bedrieglijke bankbreuk. De Hoge Raad concludeert dat de bewijsvoering van het Hof niet voldoende is om te stellen dat de verdachte beschikte over gelden op buitenlandse bankrekeningen, en dat de middelen terecht zijn voorgesteld. Het zevende middel betreft de herkomst van een geldbedrag dat de verdachte zou hebben gehad, wat ook niet voldoende is onderbouwd. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor wat betreft de beslissingen over de bedrieglijke bankbreuk en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. Het beroep wordt voor het overige verworpen.

Uitspraak

4 november 2014
Strafkamer
nr. 12/04418
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van (de Hoge Raad begrijpt:) het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 27 juni 2012, nummer 21/004627-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A. Verbruggen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste tot en met het vijfde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het zesde middel

3.1.
Het middel klaagt onder meer over de motivering van het in de zaak met parketnummer 16/994001-07 onder 4 bewezenverklaarde.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is in voormelde zaak onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 23 september 2005 tot en met 26 januari 2007 in Nederland, telkens terwijl ten aanzien van verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 25 februari 2004 (04/188 R) de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing was ter bedrieglijke verkorting van de rechten die zijn schuldeiser(s) jegens de boedel kunnen doen gelden, en terwijl verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 31 juli 2006 (04/188 R) failliet is verklaard ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s), lasten heeft verdicht en baten niet heeft verantwoord, hebbende hij, verdachte,
- voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat hij de beschikking had over gelden op een bankrekening bij de Bank Sabadell te Spanje (rekeningnummer [001]) en voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat hij de beschikking had over gelden op een bankrekening bij de la Caixa Bank te Spanje (rekening nummer(s) [002] en [003]) en
- voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat er vanaf genoemde bankrekeningen gelden zijn overgemaakt naar bankrekening(en) en/of de Master Card en/of de Visa Card welke op naam was/waren gesteld van [betrokkene 1]."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"19. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering (D-197 van dossier 34521, 34952 en 34953), te weten een definitieve toepassing schuldsanering van de rechtbank Utrecht d.d. 25 februari 2004, voor zover inhoudende:
De rechtbank spreekt de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1965.
20. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-1-1, pagina 4), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik had de beschikking over gelden die op de rekening van [A] zijn gestort.
21. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-l-10, pagina 6), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 2] heeft [betrokkene 1] en mij geld geleend. Ik denk dat ik in 2006 in totaal circa € 60.000 van hem heb gekregen. Dit geld is deels overgemaakt naar de bankrekening van [A] bij La Caixa en een ander deel is overgemaakt naar Andorra.
22. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (Tweede aanvullend proces-verbaal, G-3-1), voor zover inhoudende als verklaring van M. Verhoeff curator, zakelijk weergegeven:
Ik wist niet dat [verdachte] kon beschikken over bankrekeningen in het buitenland. Bij deze wens ik aangifte te doen van bedrieglijke bankbreuk."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van het bewezenverklaarde voorts het volgende overwogen:
"Op 25 februari 2004 is ten aanzien van verdachte de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing verklaard (D-197).
Verdachte heeft verklaard dat hij de beschikking had over gelden die op de rekening van [A] zijn gestort (V1-1).
Voorts heeft verdachte verklaard dat de curator niet wist dat hij facturen had gezonden vanuit [A] in Spanje en ook niet dat hij over de gelden van [A] kon beschikken (V1-2).
In het dossier bevindt zich een afschrift van een Postbankrekening van [betrokkene 1] en een stortingsbewijs, waaruit blijkt dat verdachte op 15 september 2009 € 3.000,− op deze rekening heeft gestort (D-145).
Verdachte heeft hierover verklaard dat hij dat geld contant in zijn zak had zitten en dat hij dat kort daarvoor contant had opgenomen bij zijn bank in Andorra. Verdachte denkt in totaal in 2006 € 60.000,− van [betrokkene 2] te hebben gekregen. Dat geld is deels overgemaakt naar de bankrekening van [A] bij La Caixa en een ander deel is overgemaakt naar Andorra.
Bewindvoerder M. Verhoef heeft tegen verdachte aangifte gedaan van bedrieglijke bankbreuk. Zij heeft verklaard dat zij niet wist dat verdachte kon beschikken over bankrekeningen in het buitenland (G3-1).
Op grond van deze bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd."
3.3.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering kan niet worden afgeleid dat de verdachte de beschikking had over "gelden op een bankrekening bij de Bank Sabadell te Spanje (rekeningnummer [001])" noch dat vanaf genoemde bankrekening en de bankrekening bij de La Caixa Bank te Spanje "gelden zijn overgemaakt" naar bankrekening(en) en/of de Master Card en/of de Visa Card welke op naam was/waren gesteld van [betrokkene 1].
3.4.
Voor zover het middel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld.

4.Beoordeling van het zevende middel

4.1.
Het middel klaagt onder meer over de motivering van het in de zaak met parketnummer 16/994001-07 onder 5 bewezenverklaarde.
4.2.
Ten laste van de verdachte is in voormelde zaak onder 5 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 23 september 2005 tot en met 26 januari 2007 in Nederland en/of in Spanje een geldbedrag voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag − onmiddellijk of middellijk − afkomstig was uit enig misdrijf."
4.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"19. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering (D-197 van dossier 34521, 34952 en 34953), te weten een definitieve toepassing schuldsanering van de rechtbank Utrecht d.d. 25 februari 2004, voor zover inhoudende:
De rechtbank spreekt de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1965.
20. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-1-1, pagina 4), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik had de beschikking over gelden die op de rekening van [A] zijn gestort.
21. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-l-10, pagina 6), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 2] heeft [betrokkene 1] en mij geld geleend. Ik denk dat ik in 2006 in totaal circa € 60.000 van hem heb gekregen. Dit geld is deels overgemaakt naar de bankrekening van [A] bij La Caixa en een ander deel is overgemaakt naar Andorra.
22. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (Tweede aanvullend proces-verbaal, G-3-1), voor zover inhoudende als verklaring van M. Verhoeff curator, zakelijk weergegeven:
Ik wist niet dat [verdachte] kon beschikken over bankrekeningen in het buitenland. Bij deze wens ik aangifte te doen van bedrieglijke bankbreuk."
4.4.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat het in de bewezenverklaring bedoelde geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
4.5.
In zoverre is het middel terecht voorgesteld.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 16/994001-07 onder 4 en onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 november 2014.
Mr. Ilsink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.