Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.De conclusie van de Advocaat-Generaal
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
4 november 2014.
Hoge Raad
Op 4 november 2014 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 13/03671, waarin een aanvraag tot herziening werd afgewezen. De aanvraag was ingediend door de aanvrager, die in 2011 door het Gerechtshof te Amsterdam was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren voor poging tot doodslag. De aanvrager stelde dat er nieuwe feiten waren die, indien deze bekend waren geweest tijdens de eerdere rechtsgang, tot een vrijspraak zouden hebben geleid. Deze nieuwe feiten waren gebaseerd op verklaringen van drie getuigen die stelden dat een andere persoon, [betrokkene 4], de daden had gepleegd waarvoor de aanvrager was veroordeeld.
De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening beoordeeld aan de hand van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat herziening alleen mogelijk is op basis van nieuwe, bij bescheiden gestaafde gegevens die niet eerder aan de rechter bekend waren. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft voorafgaand aan zijn conclusie nader onderzoek ingesteld, waarbij de genoemde getuigen zijn gehoord. De Hoge Raad concludeerde echter dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende waren om het ernstige vermoeden te wekken dat de aanvrager onschuldig was. De verklaringen gaven geen steun aan de stelling dat [betrokkene 4] de daden had gepleegd en dat de aanvrager onterecht was veroordeeld.
Uiteindelijk oordeelde de Hoge Raad dat de aanvraag ongegrond was en dat er geen aanleiding was om de eerdere veroordeling te herzien. De beslissing werd genomen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, en werd uitgesproken tijdens een openbare zitting.