Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
4 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1969, was betrokken bij een verkeersongeval op 24 mei 2010 te Lith, waarbij een voetganger om het leven kwam. De verdachte bestuurde een personenauto onder invloed van alcohol en werd beschuldigd van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen over de toetsing in cassatie en bevestigt het oordeel van het Hof dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat heeft geleid tot het fatale ongeval.
De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof, dat de verdachte niet heeft geremd of uitgeweken voor een voetganger die zichtbaar was, niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad benadrukt dat in cassatie slechts kan worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval kan worden afgeleid uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. De ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan niet automatisch leiden tot de conclusie dat er sprake is van schuld. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof wordt bekrachtigd.