In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2014 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. De Rechtbank had op 24 juni 2014 uitspraak gedaan in een verzet tegen een eerdere beslissing van 20 januari 2014, die betrekking had op een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over de periode van 30 november 2012 tot en met 19 augustus 2013, alsook op een daarbij opgelegde boete. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig was ingediend, aangezien de termijn van zes weken, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op 5 augustus 2014 was verstreken. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende op 28 augustus 2014 in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de termijn was overschreden, maar de belanghebbende heeft hier geen gebruik van gemaakt. Hierdoor heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is. De Hoge Raad heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.