Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
11 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 25 april 2013. De verdachte, geboren in 1974, was in voorlopige hechtenis genomen en heeft beroep in cassatie ingesteld met als doel de bestreden uitspraak te vernietigen. De verdediging werd gevoerd door mr. G.G.J. Knoops en mr. M.C. van Woudenberg, beiden advocaat te Amsterdam. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar enkel wat betreft de strafoplegging, en heeft verzocht om vermindering van de opgelegde straf.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf van vier jaren moest worden verminderd.
In de slotsom heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf is verminderd tot drie jaren en tien maanden, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen. Deze uitspraak is gedaan op 11 november 2014 door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.