Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
11 november2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft een verzoek van de belanghebbende, geboren in 1978, die in cassatie is gegaan tegen de beslissing van de Rechtbank om een in beslag genomen auto onttrokken aan het verkeer te verklaren zonder een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen. De belanghebbende had verzocht om een geldelijke tegemoetkoming in verband met de aankoop van de auto, die was getaxeerd op € 13.000,-, terwijl hij er zelf € 8.000,- voor had betaald. De raadsvrouwe van de belanghebbende had aangevoerd dat de Rechtbank had verzuimd te motiveren waarom geen tegemoetkoming werd toegekend, ondanks de financiële situatie van de belanghebbende, die een WAJONG-uitkering ontving.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet toereikend had gemotiveerd waarom zij de onttrekking aan het verkeer had uitgesproken zonder toepassing te geven aan artikel 33c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel bepaalt dat de rechter een geldelijke tegemoetkoming moet toekennen wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte of een ander onevenredig wordt getroffen. De Hoge Raad concludeerde dat het middel terecht was voorgesteld en vernietigde de bestreden beschikking. De zaak werd terugverwezen naar de Rechtbank Den Haag voor een nieuwe behandeling van de bestaande vordering.