ECLI:NL:HR:2014:3163

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
12/05798
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.A.C.A. Overgaauw
  • R.J. Koopman
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uitspraak Gerechtshof inzake vennootschapsbelasting en rechterlijke onpartijdigheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende vennootschapsbelasting. De zaak betreft een klacht over de onpartijdigheid van de rechter in verband met eerdere behandelingen van vergelijkbare zaken, specifiek met betrekking tot oogst-op-stamconstructies. De belanghebbende, aangeduid als [X] B.V., had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 november 2012, waarin de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 2000 en 2001 werden behandeld. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat de inspecteur niet had voldaan aan de verplichting om alle relevante stukken over te leggen, zoals vereist door artikel 8:42, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukte dat de bestuursrechter onder bepaalde omstandigheden kan besluiten om geen gevolgen te verbinden aan dit verzuim. De Advocaat-Generaal had eerder geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie van de belanghebbende en niet-ontvankelijkverklaring van andere beroepen.

De Hoge Raad heeft de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende vergoed. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de verantwoordelijkheden van de inspecteur en de rechterlijke beoordeling van onpartijdigheid in belastingzaken onder de aandacht brengt.

Uitspraak

14 november 2014
nr. 12/05798
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende), alsmede het (incidentele) beroep in cassatie van de
Staatsecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te 's‑Hertogenboschvan 7 november 2012, nrs. 08/00226 en 08/00271, op het (incidentele) hoger beroep van belanghebbende en het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/583), betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2000 en 2001 opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikkingen, alsmede op het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof van 21 december 2012, nrs. 08/00226 en 08/00271. De uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak van 7 november 2012 beroep in cassatie ingesteld.
Het Hof heeft op 21 december 2012 ter verbetering van zijn voormelde uitspraak een zogenoemde hersteluitspraak gedaan. Belanghebbende heeft ook tegen die hersteluitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend. De Staatssecretaris heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld tegen ’s Hofs uitspraak van 7 november 2012.
De beroepschriften in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord.
De Staatssecretaris heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van dupliek ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. G.J.M.E. de Bont en mr. A.B. Vissers, advocaten te Amsterdam.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 16 september 2014 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie van belanghebbende tegen ‘s Hofs uitspraak van 7 november 2012 alsmede tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in cassatie van belanghebbende tegen ‘s Hofs uitspraak van 21 december 2012 en van het beroep in cassatie van de Staatssecretaris tegen ‘s Hofs uitspraak van 7 november 2012.
Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen tegen de uitspraak van 7 november 2012
2.1.
Middel 1 faalt voor zover het betrekking heeft op mr. G.J. van Muijen en slaagt voor zover het betrekking heeft op mr. drs. T.A. Gladpootjes, een en ander op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 12/05832 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
2.2.
Gelet op het hiervoor in 2.1 overwogene kan ‘s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling. Verwijzing moet volgen voor een nieuw onderzoek in volle omvang.
Opmerking verdient nog dat ingevolge artikel 8:42, lid 1, Awb de inspecteur alle stukken die hem ter beschikking staan en een rol hebben gespeeld bij zijn besluitvorming aan de belanghebbende en aan de rechter dient over te leggen. Indien een partij verzuimt te voldoen aan de verplichting om stukken over te leggen is het op grond van artikel 8:31 Awb aan de bestuursrechter om daaruit de gevolgtrekkingen te maken die hem geraden voorkomen. Dit voorschrift staat toe dat de rechter onder omstandigheden de gevolgtrekking maakt dat voorbijgegaan moet worden aan dit verzuim.
3. Het beroep van belanghebbende tegen de hersteluitspraak en het beroep alsmede het incidentele beroep van de Staatsecretaris tegen de uitspraak van 7 november 2012
Zowel het beroep van belanghebbende tegen de hersteluitspraak als het beroep en het incidentele beroep van de Staatsecretaris tegen de uitspraak van 7 november 2012 zijn slechts ingesteld voor het geval het principale beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van 7 november 2012 zou falen. Aangezien dit geval zich niet voordoet, behoeven deze beroepen geen behandeling.

4.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van 7 november 2012 gegrond;
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 466, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3287,25 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, de vice-president R.J. Koopman en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2014.