In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbenden tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal, genomen op grond van de Wet werk en bijstand. De Centrale Raad van Beroep had op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de eerdere uitspraken van de Rechtbank te Utrecht werden bevestigd. De belanghebbenden stelden cassatie in, maar de Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, dan wel dat de middelen klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.