In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de vennootschapsbelasting en de daarbij opgelegde boetebeschikkingen voor de jaren 2000 en 2001. De belanghebbende, [X] B.V., had eerder hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank te Breda, die de Inspecteur had gevolgd. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, waarbij het Hof in zijn uitspraak niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuw onderzoek in volle omvang.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling van de middelen vastgesteld dat middel 1 faalde voor zover het betrekking had op mr. G.J. van Muijen, maar slaagde voor zover het betrekking had op mr. drs. T.A. Gladpootjes. Dit oordeel was gebaseerd op gronden die eerder in een andere zaak waren uitgesproken. De Hoge Raad heeft ook opgemerkt dat de inspecteur verplicht is om alle relevante stukken over te leggen aan de belanghebbende en de rechter, en dat het verzuim om dit te doen gevolgen kan hebben voor de procesgang.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en gelast dat de Staat het griffierecht aan de belanghebbende vergoedt. De totale kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 1948. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en andere rechters van de Hoge Raad.