In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de uitspraken van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het beroep in cassatie tegen de hersteluitspraak van het Hof werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep tegen de uitspraak van 7 november 2012 gegrond werd verklaard. De zaak betreft de vennootschapsbelasting en de daarbij opgelegde boetebeschikkingen voor de jaren 2000 en 2001. De belanghebbende had eerder beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof en had ook een aantal middelen voorgesteld. Het Hof had op 21 december 2012 een hersteluitspraak gedaan ter verbetering van zijn eerdere uitspraak. De Staatssecretaris van Financiën had een verweerschrift ingediend, en de belanghebbende werd bijgestaan door advocaten uit Breda.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel dat betrekking had op mr. G.J. van Muijen faalde, terwijl het middel dat betrekking had op mr. drs. T.A. Gladpootjes slaagde. Gezien deze overwegingen kon de uitspraak van het Hof niet in stand blijven, en werd er een verwijzing naar het Gerechtshof Amsterdam bevolen voor een nieuw onderzoek in volle omvang. De Hoge Raad merkte op dat de inspecteur alle relevante stukken aan de belanghebbende en de rechter moet overleggen, en dat bij verzuim de bestuursrechter daaruit de nodige gevolgtrekkingen kan maken.
Wat betreft de hersteluitspraak, oordeelde de Hoge Raad dat deze enkel ten voordele van de belanghebbende was gewijzigd, waardoor het beroep in cassatie tegen deze uitspraak niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De Hoge Raad veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten en gelastte dat de Staat het griffierecht aan de belanghebbende vergoedt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de vice-president en andere raadsheren.