In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Hof van 26 februari 2013, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank te Leeuwarden werd behandeld. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraken, genummerd AWB 09/02909 en AWB 09/02910, de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2004 en 2005 bevestigd.
Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 28 januari 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. Belanghebbende heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze falen op de gronden die zijn vermeld in het arrest van 14 november 2014 in de zaak met nummer 13/01800. Dit arrest is aan het huidige arrest gehecht. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.