Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
18 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor medeplegen van poging tot moord, diefstal door twee of meer personen en medeplegen van mishandeling. De verdachte had eerder hoger beroep ingesteld tegen een veroordeling van de Rechtbank Breda, die hem eveneens tot vijf jaar gevangenisstraf had veroordeeld. Het Hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld. Het cassatieberoep dat de verdachte tegen deze veroordeling had ingesteld, werd door de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard, waardoor het arrest van het Hof onherroepelijk werd.
De Hoge Raad beoordeelt in deze uitspraak de strafmotivering van het Hof. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte een veroordeling heeft meegenomen die ten tijde van het bestreden arrest niet onherroepelijk was. De Hoge Raad oordeelt echter dat het belang van het middel is komen te ontvallen, omdat de eerdere veroordeling inmiddels onherroepelijk is geworden. De Hoge Raad concludeert dat de strafmotivering van het Hof voldoende is onderbouwd en dat het beroep in cassatie moet worden verworpen.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 18 november 2014, waarbij de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.