Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
18 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2014 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De aanvraagster, geboren in 1971, had een veroordeling ondergaan voor oplichting, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en belaging, waarbij zij een werkstraf van 150 uren opgelegd had gekregen. De aanvraag tot herziening was ingediend door haar advocaat, mr. J. van Beest, en was gebaseerd op nieuwe informatie die volgens de aanvraagster niet bekend was tijdens de eerdere rechtszittingen.
De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening beoordeeld aan de hand van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat herziening slechts mogelijk is op basis van nieuwe, door bescheiden gestaafde gegevens die het ernstige vermoeden wekken dat de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest indien deze gegevens eerder bekend waren geweest. De aanvraagster voerde aan dat er tegenstrijdigheden waren in de verklaringen van de aangever, wat zou kunnen duiden op meineed. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de rechter die de veroordeling had uitgesproken al op de hoogte was van deze tegenstrijdigheden en dat de nieuwe informatie niet voldeed aan de eisen voor herziening.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de aanvraag tot herziening afgewezen, waarbij werd vastgesteld dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.