ECLI:NL:HR:2014:3311

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
14/01935
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking inzake conservatoir beslag en proportionaliteitseisen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam, waarin een klaagschrift van de klager werd behandeld. De klager had verzocht om teruggave van een auto die op 25 mei 2011 in beslag was genomen op verdenking van witwassen. De Rechtbank had het klaagschrift gegrond verklaard, maar de Officier van Justitie ging in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank de juiste maatstaf heeft aangelegd, maar dat de motivering van de beslissing niet toereikend is. De Rechtbank had moeten onderzoeken of de voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en wijst de zaak terug voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij beslissingen over conservatoir beslag, vooral in het licht van de rechten van de klager en de eisen van het strafprocesrecht.

Uitspraak

18 november 2014
Strafkamer
nr. S 14/01935 B
SG/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 13 november 2013, nummer RK 13/406, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsman, mr. H.W.F. Klarenaar, heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel is gericht tegen de gegrondverklaring van het door de klager ingediende klaagschrift. Het klaagt in het bijzonder dat de beslissing van de Rechtbank blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat die beslissing onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Op 25 mei 2011 is onder de klager een auto met kenteken [AA-00-AA] op de voet van art. 94 Sv in beslag genomen, welk beslag met schriftelijke machtiging van de Rechter-Commissaris als conservatoir beslag als bedoeld in art. 94a Sv is gehandhaafd. Tegen de klager loopt een strafrechtelijk onderzoek op verdenking van witwassen. De onderhavige beklagzaak betreft een verzoek ingevolge art. 552a Sv van de klager tot teruggave van de auto.
2.3.
De bestreden beschikking houdt onder het opschrift "Beoordeling" het volgende in:
"Namens klager is aangevoerd dat de auto zijn eigendom is en dat hij en zijn moeder weer over de auto willen kunnen beschikken. De auto van klager tweeënhalf jaar geleden in beslag is genomen. Klager schade heeft geleden door waardevermindering. Voorts heeft klager zich op het standpunt gesteld dat het belang van strafvordering zich niet langer tegen teruggave verzet.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat tegen klager nog een onderzoek op verdenking van witwassen loopt. De zaak panklaar bij de officier van justitie ligt om ingestuurd te worden. Het openbaar ministerie de verhaalsmogelijkheid wil benutten nu er ter grootte van € 250.000,- conservatoir beslag is gelegd. Er nog geen zittingsdatum bekend is, maar dat dit zeker geen jaar meer zal duren.
De rechtbank stelt op basis van de feiten en omstandigheden zoals door de officier van justitie in raadkamer naar voren gebracht, vast dat jegens klager de verdenking bestaat dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen, een misdrijf dat gelet op artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht naar wettelijke omschrijving wordt bedreigd met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie. Met het oog op ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de officier van justitie gevorderd een machtiging ex artikel 103 van het Wetboek van Strafvordering te verlenen, welke machtiging - zoals hierboven weergegeven - door de rechter-commissaris is verleend.
Gelet op meergenoemde verdenking van witwassen zoals door de officier van justitie gepreciseerd en nader toegelicht, doet zich niet de situatie voor dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan klager een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Het conservatoir beslag strekt tot bewaring van het recht tot verhaal voor een dergelijke geldboete of ontnemingsvordering. Nu echter door de officier van justitie in raadkamer is aangegeven dat er nog geen zittingsdatum bekend is, dit terwijl de officier van justitie in enkelvoudige raadkamer van 31 oktober 2012 heeft medegedeeld dat het niet lang meer zal duren voordat het proces-verbaal gereed is zal de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaren."
2.4.
Bij de beoordeling van een klaagschrift tegen op de voet van art. 94a Sv onder de klager gelegd conservatoir beslag dient de rechter te onderzoeken a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klager, als verdachte, een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
2.5.1.
Blijkens de hiervoor onder 2.3 weergegeven overwegingen heeft de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift betrokken dat jegens de klager de verdenking is gerezen van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klager een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Aldus heeft de Rechtbank de juiste, hiervoor onder 2.4 weergegeven maatstaf aangelegd.
2.5.2.
Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.
2.6.1.
De toe te passen maatstaf sluit niet uit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:38, NJ 2014/66).
2.6.2.
Aan de door de Rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden "dat er nog geen zittingsdatum bekend is, dit terwijl de officier van justitie in enkelvoudige raadkamer van 31 oktober 2012 heeft medegedeeld dat het niet lang meer zal duren voordat het proces-verbaal gereed is", kan evenwel niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat het voortduren van het beslag niet in overeenstemming is met die eisen en het beslag moet worden opgeheven. Het oordeel van de Rechtbank is dan ook niet toereikend gemotiveerd.
2.7.
Het middel slaagt in zoverre.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Dordrecht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsherenB.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 november 2014.