Uitspraak
beiden wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
14 februari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van verzoekers [verzoeker 1] en [verzoekster 2] tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de tussentijdse beëindiging van een schuldsaneringsregeling op basis van nieuwe feiten en omstandigheden die na toelating aan het licht zijn gekomen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 24 juni 2013 een vonnis gewezen in de insolventiezaken van verzoekers, waarna het hof op 19 september 2013 in hoger beroep uitspraak deed. De verzoekers stelden dat de nieuwe feiten niet aan hun toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg zouden hebben gestaan, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden. De Advocaat-Generaal L. Timmerman had in zijn conclusie tot verwerping van het cassatieberoep geadviseerd. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van verzoekers, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven.