ECLI:NL:HR:2014:3379

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
13/05038
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de proeftijd en voorwaarden van dadelijke uitvoerbaarheid in een belagingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor belaging van een getuige, waarbij hij zich schuldig had gemaakt aan stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de getuige. Het Hof had een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, met een proeftijd van drie jaren en voorwaarden die dadelijk uitvoerbaar waren. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van het Hof met betrekking tot het 'gevaar vereiste' niet toereikend was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het Hof voor wat betreft de proeftijd, die ten onrechte op drie jaren was vastgesteld, en wijzigde deze in twee jaren. Tevens vernietigde de Hoge Raad het bevel dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar waren. De Hoge Raad concludeerde dat de invoering van de regeling voor dadelijke uitvoerbaarheid niet als een wijziging van wetgeving kon worden aangemerkt en dat de motivering van het Hof niet voldeed aan de eisen van artikel 14e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad deed de zaak zelf af en verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

25 november 2014
Strafkamer
nr. S 13/05038
IF/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 27 augustus 2013, nummer 22/001383-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1938.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de duur van de proeftijd, tot bepaling van die proeftijd op twee jaar en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.De bestreden uitspraak

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 juni 2010 tot en met 29 november 2011 te Rotterdam en te Schiedam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [getuige 9], met het oogmerk [getuige 9] te dwingen iets te dulden, immers heeft hij, verdachte, onder meer, zakelijk weergegeven:
1) [getuige 9] geschriften gezonden met daarin onder andere opgenomen teksten:
- dat [getuige 9] ambtsmisdrijven en criminele activiteiten pleegde jegens hem, verdachte en
- dat [getuige 9] betrokken was bij een complot tot ten onrechte veroordeling van hem, verdachte, en
- dat [getuige 9] hem, verdachte, ten onrechte van slachtoffer tot verdachte had omgeturnd, en
- dat [getuige 9] het strafdossier / de processtukken verduisterde en
- dat het een schande was dat "die kale" zijn functie nog uitvoert;
2) in Rotterdam heeft postgevat, waarbij hij zichzelf had behangen met zogenaamde sandwichborden met daarop soortgelijke teksten als onder 1 omschreven en
3) in Rotterdam heeft postgevat, waarbij hij willekeurige voorbijgangers aansprak en aan hen pamfletten met soortgelijke tekst als onder 1 omschreven ongevraagd uitdeelde en
4) in de directe woonomgeving van [getuige 9] pamfletten heeft aangeplakt met daarop soortgelijke tekst als onder 1 omschreven en
5) heeft postgevat nabij de rechtbank te Rotterdam waarbij hij aangever [getuige 9] een of meer pamfletten met daarop soortgelijke teksten als onder 1 omschreven, overhandigde en
6) [getuige 9] nabij de rechtbank aansprak en een geruime afstand met hem meelopend, [getuige 9] (met stemverheffing) meedeelde: "dat hij nog niet van hem (verdachte) af was" en "dat hij ([getuige 9]) een oplichter was, dat hij door hem ([getuige 9]) ten onrechte was veroordeeld, dat hij niet zou rusten voordat [getuige 9] in het verdachtenbankje zat en dat [getuige 9] wat hem betrof dood kon vallen"."
2.2.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "belaging".
2.3.1.
De bestreden uitspraak bevat ten aanzien van de strafoplegging onder meer de volgende beslissingen:
"veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van vaststelling identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat:
- het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden in Rotterdam binnen een straal van 100 meter van het gerechtsgebouw te Rotterdam, tenzij hij aldaar dient te verschijnen met betrekking tot een rechtszaak;
- het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [getuige 9];
- het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden in Schiedam binnen een straal van 500 meter van de woning van [getuige 9];
- niet met sandwichborden om zal lopen, bevattende teksten met betrekking tot [getuige 9];
- geen pamfletten/flyers zal uitdelen of opplakken, bevattende teksten met betrekking tot [getuige 9];
beveelt dat voormelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn."
2.3.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
"Verdachte heeft zich een geruime tijd schuldig gemaakt aan belaging van een officier van justitie, zoals bewezenverklaard. Het feit dat verdachte het niet eens is met een beslissing van het openbaar ministerie,
i.c. tot niet vervolging, mag geen reden zijn voor belaging van een officier van justitie. Artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering biedt de mogelijkheid zich te beklagen over een beslissing tot niet vervolging. Wanneer dat rechtsmiddel niet of vergeefs is aangewend, dient de rechtzoekende zich daarbij neer te leggen. Het gaat in een rechtsstaat niet aan om vervolgens het openbare en privéleven van een ambtsdrager te verstoren teneinde op die manier zijn onvrede te betuigen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 juli 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland, d.d. 22 februari 2012, waarin het recidiverisico als hoog gemiddeld wordt ingeschat. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte op geen enkele wijze blijk gegeven het laakbare van zijn handelingen in te zien."

3.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het vierde middel

4.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte een proeftijd van drie jaren heeft vastgesteld.
4.2.
Blijkens hetgeen hiervoor onder 2.3.1 is weergegeven heeft het Hof een proeftijd van drie jaren vastgesteld wat betreft de naleving van de algemene en bijzondere voorwaarden. Het Hof heeft deze proeftijd ten onrechte aldus vastgesteld nu deze ten aanzien van zowel de algemene voorwaarden als de bijzondere voorwaarde - gelet op het in deze zaak nog geldende art. 14b, tweede lid (oud), in verbinding met art. 14c, eerste lid (oud), respectievelijk art. 14c, tweede lid onder 5o (oud), Sr - ten hoogste twee jaren kon bedragen.
4.3.
Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal deze misslag herstellen.

5.Beoordeling van het vijfde middel

5.1.
Het middel klaagt erover dat het Hof toepassing heeft gegeven aan art. 14e, eerste lid, Sr.
5.2.1.
Art. 14e Sr is ingevoerd bij de Wet van 17 november 2011, Stb. 2011, 545 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze wet is in werking getreden op 1 april 2012.
5.2.2.
Art. 14e, eerste lid, Sr luidt:
"De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen."
5.3.
De in art. 14e Sr vervatte regeling voorziet in de mogelijkheid te bevelen dat de op grond van art. 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. De invoering van deze regeling kan dus niet worden aangemerkt als een wijziging van wetgeving ten aanzien van de strafbaarstelling of de strafbedreiging (vgl. HR 27 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:493, NJ 2014/312). Art. 1, tweede lid, Sr is mitsdien op deze wijziging niet van toepassing zodat de op een andere opvatting steunende klacht faalt.
5.4.
Voorts klaagt het middel dat het Hof heeft verzuimd te vermelden dat en op welke gronden ernstig rekening ermee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in art. 14e, eerste lid, Sr.
5.5.
Gelet op art. 14e, eerste lid, Sr en mede in aanmerking genomen dat de bewezenverklaring niet een gedraging bevat die onmiskenbaar is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van de aangever terwijl het misdrijf "belaging" niet zonder meer kan worden gekarakteriseerd als een misdrijf "dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen" als bedoeld in voornoemde bepaling, diende het Hof te motiveren waarom het de dadelijke tenuitvoerlegging van de voorwaarden heeft bevolen. Dat het Hof heeft overwogen dat de verdachte "eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit", dat "het recidiverisico als hoog gemiddeld wordt ingeschat" en dat "de verdachte op geen enkele wijze blijk [heeft] gegeven het laakbare van zijn handelingen in te zien", is geen toereikende motivering nu daaruit niet zonder meer volgt dat aan voormeld vereiste van art. 14e, eerste lid, Sr is voldaan.
5.6.
De klacht is gegrond. Mede in aanmerking genomen dat het bestreden arrest geen aanknopingspunt biedt te veronderstellen dat de belaging gericht is geweest tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van de aangever, zal de Hoge Raad om redenen van doelmatigheid de zaak zelf afdoen en voormeld bevel tot tenuitvoerlegging bij voorraad, vernietigen.

6.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van de vastgestelde proeftijd van drie jaren en ten aanzien van het bevel dat de in de bestreden uitspraak vermelde algemene en bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
bepaalt dat de door het Hof opgelegde gevangenisstraf van vier maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de verdachte vóór het einde van de proeftijd van twee jaren de hiervoor in 2.3.1 weergegeven algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 november 2014.