ECLI:NL:HR:2014:3383

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
13/05628
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte na niet tijdige indiening

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte, die niet tijdig beroep in cassatie heeft ingesteld. De Hoge Raad behandelt het beroep dat is ingesteld tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 juni 2006. De verdachte, geboren in 1985, heeft het cassatieberoep ingesteld op 14 november 2013, terwijl de mededeling van de uitspraak op 25 januari 2008 aan hem in persoon is uitgereikt. De advocaat van de verdachte, mr. J. Kuijper, heeft in de cassatieschriftuur aangevoerd dat de verdachte niet degene is aan wie de mededeling is uitgereikt. Ter onderbouwing hiervan is een kopie van een identiteitsbewijs overgelegd, waaruit blijkt dat de handtekening op de akte van uitreiking niet overeenkomt met die op het identiteitsbewijs.

De Hoge Raad heeft de argumenten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de handtekening op de akte van uitreiking niet significant afwijkt van de handtekeningen op andere stukken in het dossier. Hierdoor is de Hoge Raad van oordeel dat de verdachte wel degelijk de handtekening op de akte heeft geplaatst. Gelet op de wettelijke termijn van veertien dagen voor het indienen van het cassatieberoep, die begint te lopen na de uitreiking van de mededeling, is het beroep te laat ingediend. De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep, omdat het beroep pas vijf jaar na de uitreiking van de mededeling is ingesteld.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 25 november 2014, waarbij de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren N. Jörg en E.S.G.N.A.I. van de Griend. De beslissing is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

25 november 2014
Strafkamer
nr. S 13/05628
MD/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 juni 2006, nummer 23/006716-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn cassatieberoep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep is onder meer het volgende van belang:
(i) het bestreden arrest is uitgesproken op 28 juni 2006;
(ii) bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een akte van uitreiking van een op het bestreden arrest betrekking hebbende "mededeling uitspraak", inhoudende dat deze mededeling op 25 januari 2008 door een hoofdagent van politie aan de verdachte in persoon is uitgereikt; deze akte is onder "Handtekening voor ontvangst" voorzien van een handtekening;
(iii) blijkens de daarvan opgemaakte akte is het beroep in cassatie ingesteld op 14 november 2013.
2.2.
In de cassatieschriftuur is aangevoerd dat de verdachte niet degene is aan wie voormelde mededeling in persoon is uitgereikt en die de akte van uitreiking heeft ondertekend. Daartoe is een kopie van een ten name van de verdachte gesteld, op 19 juli 2011 afgegeven, identiteitsbewijs overgelegd.
2.3.
De Hoge Raad is van oordeel dat - anders dan is betoogd - de op voormelde akte van uitreiking geplaatste handtekening niet zodanig afwijkt van de op dit identiteitsbewijs geplaatste handtekening en van de handtekeningen die door de verdachte zijn gezet op, in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6 (i) en 6 (ii) vermelde, andere stukken die zich in het dossier bevinden dat moet worden aangenomen dat het niet de verdachte is die de handtekening op de akte van uitreiking heeft geplaatst.
2.4.
Gelet hierop had het beroep ingevolge art. 432, tweede lid, Sv moeten zijn ingesteld binnen veertien dagen na de uitreiking van de "mededeling uitspraak" op 25 januari 2008. Nu het beroep eerst is ingesteld op 14 november 2013 kan de verdachte in dat beroep niet worden ontvangen. Dat voormelde akte van uitreiking niet de plaats van uitreiking als bedoeld in art. 589, eerste lid, aanhef en onder 50, Sv vermeldt, leidt niet tot een ander oordeel.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 november 2014.