ECLI:NL:HR:2014:3413

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
13/05731
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot aanhouding behandeling strafzaak wegens staking raadsman

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had een verzoek tot aanhouding van de behandeling van zijn strafzaak ingediend, omdat zijn raadsman deelnam aan een landelijke staking van strafrechtadvocaten. Het Hof had dit verzoek afgewezen, waarbij het enkel een afweging maakte tussen het belang van de raadsman om te staken en het belang van een voortvarende afdoening van de strafzaak. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het recht van de verdachte op rechtsbijstand door een raadsman van zijn keuze niet was meegewogen in de beslissing. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en concludeerde dat de afwijzing van het verzoek tot aanhouding ontoereikend was gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

De zaak betreft een verdachte die in eerste aanleg was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk, voor het handelen in strijd met een huisverbod. De verdachte had in cassatie beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring in het hoger beroep. De Hoge Raad benadrukte dat bij de beoordeling van een verzoek tot aanhouding alle betrokken belangen, waaronder het aanwezigheidsrecht van de verdachte, in acht moeten worden genomen. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbijstand en de rechten van verdachten in strafzaken, vooral in situaties waarin advocaten staken.

Uitspraak

25 november 2014
Strafkamer
nr. 13/05731
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 11 november 2013, nummer 21/005945-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.
Bij de bestreden uitspraak is de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. In eerste aanleg is hij veroordeeld ter zake van "als uithuisgeplaatste handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod gegeven huisverbod, meermalen gepleegd" tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden.
2.3.
Het procesverloop is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6. Daaruit blijkt in het bijzonder dat door de raadsman van de verdachte enige dagen vóór de terechtzitting een verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak is gedaan vanwege zijn deelname aan een landelijke staking van strafrechtadvocaten, en voorts dat aan dat verzoek het in art. 6, aanhef en vierde lid, Europees Sociaal Handvest neergelegde stakingsrecht ten grondslag is gelegd alsmede het aan een verdachte in art. 6, derde lid onder c, EVRM toegekende recht zich te laten bijstaan door een advocaat van zijn keuze.
2.4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is namens de niet verschenen verdachte Mr. K. van Gijssel, een kantoorgenoot van zijn raadsman, ter terechtzitting aanwezig. Dat proces-verbaal houdt het volgende in:
"De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik blijf bij het eerder gedane verzoek tot aanhouding. Ik heb cliënt zojuist gesproken, hij wenst bijgestaan te worden door mr Nillesen. Cliënt staat op dit moment op station Ede-Wageningen, hij had vertraging met de trein. Hij wilde wel komen om toe te lichten waarom hij mr Nillesen wil. Ik ben ook niet gemachtigd om namens cliënt het woord te voeren. Ik ben alleen gemachtigd om een verzoek tot aanhouding te doen. In vele zaken zijn de aanhoudingsverzoeken wel gehonoreerd, ook in Arnhem. Op het moment dat we hier staan kunnen we niet staken. Ook advocaten hebben het recht om te kunnen staken. Cliënt wilde wel aanwezig zijn, ik ben benieuwd of hij nog steeds op het station staat. Ik heb hem telefonisch gesproken. Hij wil zelf ook toelichten waarom hij het eens is met de staking.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven:
In dit geval zijn er naast het belang van de staking ook andere belangen. Tot enige tijd geleden waren er ernstige storingen in het treinverkeer. Ik moet de raadsman op zijn woord geloven als hij zegt dat de verdachte op het station staat en naar de zitting wil komen. Nu verdachte duidelijk aangeeft dat hij er bij wil zijn, zijn er naar mijn mening redenen die buiten de verdachte liggen die maken dat hij er niet kan zijn. Ik kan mij dus vinden in een aanhouding van de zaak.
De raadsman merkt op, zakelijk weergegeven:
Cliënt heeft een vrije advocatenkeuze, het is van belang dat hij wordt vertegenwoordigd door een advocaat met wie hij een vertrouwensband heeft opgebouwd.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor het houden van beraad.
De voorzitter hervat het onderzoek en deelt als beslissing van het hof mede dat er meerdere belangen zijn die tegen elkaar moeten worden afgewogen, waaronder het belang van de raadsman om te staken en het belang van een voortvarende berechting van de zaak. In dit geval prevaleert het belang van een voortvarende afdoening. De verdachte heeft gevraagd om te worden bijgestaan door zijn eigen raadsman. De keuze van mr Nillesen om te staken wordt gerespecteerd, maar dit mag niet ten nadele gaan van de voortgang van de berechting van deze zaak. (...)"
2.5.
Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
2.6.
Uit de motivering door het Hof van de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting blijkt niet dat het Hof deze afweging van belangen heeft gemaakt. Het Hof heeft kennelijk alleen een afweging gemaakt tussen het belang van de raadsman om te staken en het belang van een voortvarende afdoening van de strafzaak, terwijl het niet is ingegaan op het aan het aanhoudingsverzoek mede ten grondslag gelegde recht van de verdachte op rechtsbijstand door een raadsman van zijn keuze. Daarom is de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting ontoereikend gemotiveerd.
2.7.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 november 2014.