Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
3.Beoordeling van het vierde middel
4.Beslissing
2 december 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 12 december 2012 was gewezen. De verdachte, geboren in 1979, had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.J.P.M. Mooren. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat het beroep voor het overige verworpen diende te worden. De Hoge Raad beoordeelde de ingediende middelen van cassatie en oordeelde dat deze niet tot cassatie konden leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Bij de beoordeling van het vierde middel werd vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase was overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Ondanks deze constatering besloot de Hoge Raad dat er geen rechtsgevolg aan deze overschrijding verbonden zou worden, gezien de opgelegde taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en de mate van overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep van de verdachte.