ECLI:NL:HR:2014:3490

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
12/05511
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid vordering benadeelde partij en kosten rechtsbijstand in strafgeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij (b.p.) en de kosten van rechtsbijstand in het strafproces. De civiele rechter had de vordering van de b.p. gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. Het Hof oordeelde dat de b.p. geen belang had bij haar vordering in het strafgeding, omdat de civiele rechter al had beslist. De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en behoeft geen nadere motivering. De Hoge Raad wijst erop dat de b.p. in hoger beroep kan gaan tegen de beslissing van de civiele rechter over de kosten van het beslag, die door de civiele rechter zijn afgewezen.

De Hoge Raad beoordeelt verder dat het middel van de verdachte, dat betrekking heeft op de redelijke termijn in de appelfase, terecht is. De Hoge Raad stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, omdat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen twee jaar na het instellen van het rechtsmiddel is afgerond. Dit leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden naar 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in het strafproces wordt afgewezen. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

2 december 2014
Strafkamer
nr. 12/05511
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 14 november 2012, nummer 21/000977-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf en de vordering van de benadeelde partij en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede namens de verdachte voorgestelde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde namens de verdachte voorgestelde middel

3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de appelfase niet is overschreden.
3.2.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Op 10 maart 2010 heeft verdachte hoger beroep ingesteld, waarna op 1 februari 2012 het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen. Er is dan ook geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn."
3.3.
Vooropgesteld moet worden dat indien, zoals hier het geval is, de verdachte zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, bij de berechting van de zaak in hoger beroep in de regel sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM, indien de behandeling van de zaak ter terechtzitting niet binnen twee jaren na het instellen van het rechtsmiddel is afgerond met een einduitspraak (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008: BD2578, NJ 2008/358). Het oordeel van het Hof dat "geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn" in de appelfase, nu "het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep [op 1 februari 2012] is aangevangen", is derhalve niet juist. Het middel klaagt hierover terecht. De Hoge Raad zal zelf om doelmatigheidsredenen de zaak afdoen.
3.4.
Het bestreden arrest is door het Hof op 14 november 2012 gewezen, derhalve nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het hoger beroep op 10 maart 2010. In cassatie wordt ervan uitgegaan dat de termijn van berechting als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

4.Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel

4.1.
Het middel klaagt dat de beslissing van het Hof tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering onbegrijpelijk is gemotiveerd.
4.2.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 733.266,89. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 171.400,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd met een vordering tot een bedrag van € 944.003,01.
De benadeelde partij kan niet in haar vordering worden ontvangen, nu zij deze bij de civiele rechter aanhangig heeft gemaakt en deze daarop − zij het nog niet onherroepelijk − heeft beslist.
Beslissing
(...)
Verklaart de benadeelde partij Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk."
4.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2012 houdt het volgende in:
"Mr. De Best voert desgevraagd namens de benadeelde partij het woord (...).
De raadsman voert het woord tot verdediging, overeenkomstig zijn pleitnota welke hij aan het hof heeft overhandigd en aan dit proces-verbaal is gehecht. Voor het overige voert hij het woord, zakelijk weergegeven:
(...)
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk verklaard te worden. Het klopt dat verdachte(n) hoger beroep heeft/hebben ingesteld in de civiele zaak. Echter is die uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard. (...) De benadeelde partij heeft geen belang bij behandeling van de vordering.
Subsidiair: 171.400, − euro is het bedrag dat nog mist. De kosten rechtsbijstand blijven oplopen. Die zijn niet eenvoudig te controleren. Zij zijn alleen voorzien van facturen en niet van specificaties. Gelet op de hoogte van het gevorderde bedrag is behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding. De vordering dient afgewezen te worden. Ik verwijs naar Hoge Raad LJN BX4442, waaruit volgt dat het liquidatietarief gebruikt mag worden omdat de vordering hoger is dan de rechtbankgrens. In dit geval kan ik dat niet narekenen, omdat ik daar onvoldoende informatie over heb, maar het betreft in ieder geval een aanzienlijk lager bedrag.
De onderzoekskosten zijn aanzienlijk. De politie had deze werkzaamheden ook kunnen verrichten. De controle op de facturen maakt dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting is van het strafgeding. De vordering moet om die reden niet-ontvankelijk verklaard worden, subsidiair afgewezen worden, aanzienlijk lager bedrag.
(...)
Mr De Best voert het woord, zakelijk weergegeven:
In feite is het pensioenfonds zorg en welzijn de benadeelde partij en niet PGGM. PGGM heeft nog geen cent teruggekregen van het toegewezen bedrag door de rechtbank. Dat heeft te maken met de overweging van de Rotterdamse rechtbank in haar vonnis, ten aanzien van het twijfelen over de nietigheid van het beslag. Daarom kan geen deurwaarder het vonnis executeren. Er is een misverstand geweest ten aanzien van het beslag, te weten of de beslagstukken wel of niet tijdig in het geding zijn gebracht. Het vonnis heeft de beslagstukken doorkruist en daarom zijn die kosten niet toegewezen.
Er is een deel conservatoir beslag gelegd, maar dat komt PGGM niet toe. Een bedrag van 103.095,04 is voorwaardelijk teruggestort door de bank, maar de bank wacht tot een vonnis/arrest is gewezen waarin staat dat de hoofdsom van 558.204,27 wordt toegewezen.
De kosten rechtsbijstand kunnen in hoger beroep nog verhoogd worden. Ik verwijs naar NJ 2000,413.
Primair dient het gevorderde bedrag ter zake de civiele− en strafzaak te worden toegewezen. Subsidiair dient alleen de verhoging van de kosten rechtsbijstand vanaf 8 maart 2010 te worden toegewezen. Dat betreft dan de kosten rechtsbijstand vanaf het vonnis van de rechtbank. Het liquidatietarief geldt niet. Ik verwijs naar Hoge Raad 26 februari 2002, NJ 2002,149.
Ik hoor dat een bedrag van 171.400 euro nog het deel zou zijn wat mist, maar ik heb wel een vermoeden waar dat bedrag vandaan komt. Er is 558.000 euro uitgegaan. Als daar de bedragen van de beslagen en het terug te storten bedrag afgehaald worden, blijft een bedrag van 171.400 euro over, maar het gehele gevorderde bedrag dient te worden toegewezen.
De behandeling van de vordering is geen onevenredige belasting van het strafproces. De kosten zijn opgelopen door toedoen van verdachte. Zowel in de civiele zaak, als in de strafzaak, zijn het verdachte en medeverdachten geweest die hoger beroep hebben ingesteld. Het uurtarief is 350 euro excl. btw en kantoorkosten. Ik kan eenvoudig urenspecificaties overleggen als dat nodig is."
4.4.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich:
i. Een "Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" op naam van Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn. Dit stuk houdt onder het opschrift "gegevens over de schade" het volgende in:
"De totale schade bestaat uit de volgende posten:
Omschrijving (...) Bedrag
1. Pensioengelden fictieve deelnemers € 558.204,27
2. Wettelijke rente v.a. data overboekingen € 66.917,94
3. Kosten Hoffman Bedrijfsrecherche € 73.304,00
4. Wettelijke rente over € 73.304, " v.a. 13/1/'08 € 7.894,19
5. Proceskosten civiele procedure:
Deurwaarderskosten i.v.m. beslag € 5.421,04
Griffierechten € 4.898,00
Advocaatkosten conform voorw. II € 15.480,00
(...)
12. Kosten voor rechtsbijstand € 1.147,45 + p.m. voor bijwonen zitting M.K. + p.m.
Totaal € 733.266,89
(...)
5.b. Kosten tenuitvoerlegging en invordering
Gevorderd worden alle kosten om dit vonnis te executeren."
ii. Een faxbericht gedagtekend 1 februari 2012 van de raadsman van de benadeelde partij, gericht aan het Hof. Dit stuk, betreffende de voeging van de benadeelde partij in hoger beroep ter terechtzitting van 1 februari 2012, houdt het volgende in:
"Mede in het licht van door 1 januari 2011 in werking getreden 'wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces' (Stb. 2010, 291 en Stb. 2010, 792), ziet cliënte aanleiding de vordering in eerste aanleg in volle omvang ook te laten gelden in hoger beroep. (...)
Op de voet van artikel 421 derde lid WvSv treft u bijgaand het voegingsformulier hoger beroep aan, het e.e.a. uiteraard binnen de grenzen van de voeging in eerste aanleg (Bijlage 1).
Ik zal de diverse schadeposten zoals opgenomen in het voegingsformulier in het navolgende bespreken.
Materiële schade
Op 15 november 2007 wordt cliënte door de fraudeafdeling van de ING geattendeerd op een mogelijke interne fraude bij cliënte. In opdracht van PGGM wordt nader onderzoek verricht en daaruit is gebleken dat er zes keer is gefraudeerd en dat er vijf pogingen daartoe zijn gedaan. In totaal is een bedrag van € 558.204.27 ten onrechte overgemaakt aan fictieve pensioenverzekerden.
Cliënte is voor een bedrag van € 558.204,27 benadeeld. De rechtbank heeft ten aanzien daarvan als volgt geoordeeld:
"De benadeelde partij heeft ten onrechte een bedrag van € 558.204,27 aan pensioengelden uitgekeerd aan de verdachten, dan wel aan familieleden of kennissen van verdachten. Zoals reeds hiervoor is overwogen, hebben verdachten dit bedrag van de benadeelde partij ontvreemd. Een groot gedeelte van dit bedrag, te weten € 386.973,12 is door de banken bevroren. Dit bedrag komt PGGM toe en moet door de bank(en) dan ook aan PGGM worden terugbetaald. Dit bedrag kan onder die omstandigheden niet worden beschouwd als geleden schade. Een bedrag van € 171.400 is niet aan de benadeelde partij teruggegeven. Dit bedrag is of contant opgenomen of overgemaakt op de rekening van verdachte. De schade van PGGM bestaat derhalve uit € 171.400,−."
Cliënte meent dat niet slechts € 171.400,− als rechtstreeks geleden schade in de zin van artikel 361 tweede lid WvSv moet worden aangemerkt, maar het gehele ontvreemde bedrag van € 558.204,27. Dit bedrag is immers uit het vermogen van cliënte geraakt door toedoen van verdachten en dit bedrag komt cliënte toe. De crux is dat ook de schade ten bedrage van € 386.973,12 tot op de dag van vandaag op geen enkele wijze aan cliënte is vergoed en dat ter zake daarvan geen enkele zekerheid bestaat dat deze schade in de toekomst aan cliënte zal worden vergoed. Ik zal dit toelichten.
De rechtbank oordeelt weliswaar dat dit bedrag cliënte toekomt, maar vooralsnog bestaat er geen enkele garantie dat dit bedrag ook daadwerkelijk door de ING Bank zal worden teruggestort. De ING Bank heeft daartoe immers geen zekerheid gegeven. Voorts is in dit verband van belang dat de verdachten blijven ontkennen schuldig te zijn aan de tenlastegelegde gedragingen en geen enkele medewerking bieden om cliënte schadeloos te stellen. Cliënte zou het bevroren tegoed moeten terugvorderen in de civiele procedure, terwijl de uitkomst van deze procedure onzeker is nu verdachten, althans [verdachte] en [medeverdachte 1], hiertegen hoger beroep hebben ingesteld. Cliënte is door toedoen van verdachten in deze positie gebracht. Cliënte meent derhalve dat de schadeloosstelling van cliënte geheel in de risicosfeer van verdachten behoort te liggen.
Ik verzoek u derhalve het gehele schadebedrag van € 558.204,27 als rechtstreekse schade aan cliënte toe te kennen. Ik verzoek u dit bedrag te verhogen met de wettelijke rente gerekend vanaf de data van de overboekingen. De wettelijke rente berekening wordt hierbij als Bijlage 2 overgelegd.
(...)
Onderzoekskosten
Cliënte heeft Hoffmann Bedrijfsrecherche ingeschakeld om de fraude aan het licht te brengen. Kosten die cliënte heeft gemaakt om de gepleegde strafbare feiten aan het licht te brengen komen voor vergoeding in aanmerking (Hoge Raad 22 april 2008, LJN BB7077). (...)
Ik verzoek u derhalve ook de onderzoekskosten ten bedrage van € 73.304,00 als rechtstreekse schade aan cliënte toe te kennen. Ik verzoek u dit bedrag te verhogen met de wettelijke rente gerekend vanaf 30 januari 2008 (datum voldoening facturen door Pensioenfonds). De berekening van de wettelijke rente wordt als Bijlage 3 overgelegd.
Kosten rechtsbijstand in de civiele procedure
Cliënte heeft zich echter ook gevoegd als benadeelde partij ter zake van de kosten voor rechtsbijstand gemaakt in de civiele procedure. Ook deze kosten voor rechtsbijstand komen voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten als rechtstreekse schade kunnen worden aangemerkt. Deze kosten zijn immers het directe gevolg van de frauduleuze handelingen van verdachten en zijn gemaakt om de gepleegde strafbare feiten aan het licht te brengen. Zij komen derhalve als schadepost voor vergoeding in aanmerking. Als Bijlage 4 worden de facturen van de civiele procedure overgelegd.
Van belang daarbij is dat de rechtbank in de civiele procedure de vergoeding van de beslagkosten ten onrechte heeft afgewezen. De reden hiervoor was dat PGGM niet tijdig zou hebben gereageerd op het verzoek van de rechtbank de beslagstukken over te leggen waaruit zou blijken dat de dagvaarding is overbetekend. Het verzoek van de rechtbank werd echter verzonden in de vakantieperiode zodat de opgevraagde gegevens het vonnis kruisten. Uit de facturen van de deurwaarder, overgelegd als bijlage 5 bij het voegingsformulier eerste aanleg blijkt echter dat de dagvaarding wel degelijk is betekend aan de derden (zie omschrijving "bet. dagv. aan 3e" in facturen). Tevens zijn de processen-verbaal van inbeslagneming van onroerende zaken aan de beslagenen betekend blijkens de omschrijving in de factuur d.d. 24 december 2007 ("bet. cons. beslag o.z."). Tevens blijken deze ambtshandelingen uit de beslagstukken welke hierbij als Bijlage 5 worden overgelegd. Aldus zijn de gelegde beslagen niet nietig en komen de beslagkosten voor vergoeding in aanmerking.
Kosten rechtsbijstand in de strafprocedure
Kosten voor rechtsbijstand die verband houden met de strafzaak komen op de voet van artikel 592a WvSv voor vergoeding in aanmerking. De gevorderde kosten voor rechtsbijstand in eerste aanleg bedragen € 2.958,32.
De kosten voor rechtsbijstand die verband houden met de voorbereiding en behandeling van de zaak in hoger beroep komen uiteraard eveneens op de voet van artikel 592a WvSv voor vergoeding in aanmerking. Cliënte vordert een bedrag van € 4.525,27 (Bijlage 6). En ik verzoek u dit bedrag pro memorie te verhogen met de kosten die verband houden met het toelichten van de vordering benadeelde partij tijdens de behandeling van de strafzaak in hoger beroep.
Ter afronding
Een overzicht van de totale gevorderde schade ziet er als volgt uit:
Materiële kosten € 558.204,27
Wettelijke rente over materiële kosten € 112.525,68
Onderzoekskosten € 73.304,00
Wettelijke rente over onderzoekskosten € 13.566,83
Kosten rechtsbijstand civiele procedure € 125.798,07
Kosten rechtsbijstand strafprocedure € 7.483,59 + p.m.
Totaal € 890.882,44 + p.m."
iii. Een vonnis van de Rechtbank Rotterdam, sector civiel recht, van 13 juli 2011, gewezen in de zaak van Stichting Pensioenfonds voor de gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen tegen onder anderen de verdachte. Dit vonnis houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Eiseres wordt hierna aangeduid als PGGM, gedaagde sub 1 als [verdachte], gedaagde sub 2 als [medeverdachte 2] en gedaagde sub 3 als [medeverdachte 1].
(...)
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] niet is geslaagd in het tegenbewijs. (...)
2.4.
Nu [verdachte] niet in het tegenbewijs is geslaagd, zijn de hoofdsommen van de vordering in conventie toewijsbaar. De kosten van het rapport van Hofman komen op grond van artikel 6:96 lid 2 aanhef en sub b Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking. De wettelijke rente is als niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar vanaf de gevorderde data.
2.5.
Het voorgaande geldt niet voor de beslagkosten. Als beslaglegger is PGGM op straffe van nietigheid van het beslag verplicht om de aan [verdachte] uitgebrachte dagvaarding aan de derdenbeslagenen te betekenen. Nu uit de door PGGM overgelegde stukken niet blijkt dat de dagvaarding is overbetekend, moet worden aangenomen dat de derdenbeslagen nietig zijn. Voorts is PGGM als beslaglegger op straffe van nietigheid van het beslag verplicht om een afschrift van het proces-verbaal van inbeslagneming van onroerende zaken aan [verdachte] te betekenen. Nu uit de door PGGM overgelegde stukken niet blijkt dat deze betekening heeft plaatsgehad, moet worden aangenomen dat het beslag op de onroerende zaak eveneens nietig is. De beslagkosten dienen daarom voor rekening van PGGM te blijven.
(...)
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hoofdelijk, des dat de één betalende de anderen zullen zijn bevrijd om aan PGGM te betalen:
€ 84.470,51 (zegge: vierentachtigduizend vierhonderdzeventig euro en éénenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 2 november 2007 tot aan de dag der voldoening;
€ 93.236,18 (zegge: drieënnegentigduizend tweehonderdzesendertig euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 13 november 2007 tot aan de dag der voldoening;
€ 81.868,14 (zegge: éénentachtigduizend achthonderdachtenzestig euro en veertien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 19 oktober 2007 tot aan de dag der voldoening;
€ 94.705,17 (zegge: vierennegentigduizend zevenhonderdvijf euro en zeventien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 13 november 2007 tot aan de dag der voldoening;
€ 12.272,40 (zegge: twaalfduizend tweehonderdtweeënzeventig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 2 november 2007 tot aan de dag der voldoening;
€ 89.557.83 (zegge: negenentachtigduizend vijfhonderdzevenenvijftig euro en drieëntachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 13 november 2007 tot aan de dag der voldoening;
€ 73.304,00 (zegge: drieënzeventigduizend driehonderdvier euro), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 30 januari 2008 tot aan de dag der voldoening;
3.2.
veroordeelt [verdachte] in de proceskosten aan de zijde van PGGM tot op heden begroot op € 7.641,92;
3.3.
veroordeelt [medeverdachte 2] in de proceskosten aan de zijde van PGGM tot op heden begroot op € 6.462,23;
3.4.
veroordeelt [medeverdachte 1] in de proceskosten aan de zijde van PGGM tot op heden begroot op € 6.5351,92;
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.7.
wijst de vordering af;
3.8.
veroordeelt [verdachte] in de proceskosten aan de zijde van PGGM tot op heden begroot op € 2.580,00."
4.5.1.
In de onderhavige zaak heeft de benadeelde partij zich niet alleen in het strafgeding gevoegd met een vordering tot vergoeding van de door het tenlastegelegde feit geleden schade, maar zij heeft ook schadevergoeding gevorderd in een geding bij de civiele rechter. De civiele rechter heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.
4.5.2.
In zijn overwegingen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de benadeelde partij geen belang heeft bij haar vordering in het strafgeding, nu de civiele rechter over de vordering van de benadeelde partij bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis heeft beslist. Dit oordeel van het Hof, dat niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, behoeft geen nadere motivering.
4.5.3.
Voor zover het middel betoogt dat de benadeelde partij wel belang heeft bij haar vordering tot vergoeding van de kosten van het beslag, aangezien de civiele rechter de door de benadeelde partij te dezer zake gevorderde kosten niet geheel of gedeeltelijk heeft toegewezen, berust het middel op een opvatting die in strijd is met het systeem van de wet. De civiele rechter heeft blijkens het in 4.2 onder iii weergegeven vonnis de vordering tot vergoeding van de kosten van het beslag afgewezen. Indien de benadeelde partij het niet eens is met die beslissing kan zij tegen die beslissing hoger beroep instellen.
4.5.4.
Voor zover het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 592a Sv niet heeft beslist over de verwijzing in de kosten, is het gegrond. Ook in het geval dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering, dient de uitspraak daaromtrent een beslissing te geven. De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen doen wat het Hof had behoren te doen en alsnog toepassing geven aan voornoemde bepaling. Hetgeen in de bestreden uitspraak is overwogen omtrent de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering, laat geen andere conclusie toe dan dat de tot de uitspraak van het Hof gemaakte kosten voor rekening dienen te blijven van de partij die ze gemaakt heeft. De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in het strafproces zal daarom worden afgewezen.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot verwijzing van de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte kosten van rechtsbijstand in de strafprocedure af;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 december 2014.