ECLI:NL:HR:2014:3522

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
4 december 2014
Zaaknummer
13/05530
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over procesrecht en verval van instantie in civiele zaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën). De zaak betreft een geschil dat zijn oorsprong vindt in eerdere vonnissen van de rechtbank ’s-Gravenhage en een arrest van het gerechtshof Den Haag. De Hoge Raad verwijst naar de vonnissen van 26 januari 2011 en 27 juli 2011, alsook naar het arrest van 23 juli 2013 van het hof, dat aan de uitspraak is gehecht.

De eiser heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij de Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt eveneens tot verwerping. De advocaat van de eiser heeft gereageerd op deze conclusie, maar de Hoge Raad oordeelt dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

In de beslissing verwerpt de Hoge Raad het beroep en veroordeelt de eiser in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van procesrechtelijke regels en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van rechtsontwikkeling en rechtseenheid.

Uitspraak

5 december 2014
Eerste Kamer
13/05530
LH/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Weerden,
t e g e n
De STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën),
zetelende te Den Haag,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. K. Teuben.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Staat.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 378286 / HA ZA 10-3731 van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 januari 2011 en 27 juli 2011;
b. het arrest in de zaak 200.098.260/01 van het gerechtshof Den Haag van 23 juli 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de Staat toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 24 oktober 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
5 december 2014.