ECLI:NL:HR:2014:3530

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
14/05387
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van raadsheer mr. M.A. Fierstra door de Hoge Raad

Op 5 december 2014 heeft de Hoge Raad het verzoek tot wraking van raadsheer mr. M.A. Fierstra afgewezen. Het verzoek werd ingediend door een verzoeker die namens belanghebbende, aangeduid als [X], beroep in cassatie had ingesteld in een andere zaak. In het verzoekschrift, dat op 27 oktober 2014 ter griffie van de Hoge Raad was ingekomen, werden verschillende gronden voor de wraking aangevoerd. De verzoeker stelde dat mr. Fierstra de rechtsgang frustreerde door het niet verstrekken van proces-verbaal en het niet vermelden van rechtsmiddelen in eerdere zaken. Daarnaast werden beschuldigingen van ambtsmisbruik en schending van de Grondwet en de Awb geuit.

De Hoge Raad beoordeelde de gronden voor wraking en concludeerde dat deze niet voldoende waren geconcretiseerd. De aangevoerde gronden waren in wezen herhalingen van eerdere wrakingsverzoeken en er waren geen feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van mr. Fierstra in twijfel trokken. De Hoge Raad oordeelde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en dat de verzoeker misbruik maakte van de mogelijkheid om wrakingsverzoeken in te dienen.

Daarom werd besloten dat een volgend verzoek om wraking in deze zaak niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, in aanwezigheid van de vice-president W.A.M. van Schendel en de raadsheren C.A. Streefkerk en V. van den Brink, en de waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

5 december 2014
nr. 14/05387
Arrest
van de Vierde kamer van de Hoge Raad der Nederlanden naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen raadsheer in de Hoge Raad, ingediend door [verzoeker] te [woonplaats], verder te noemen verzoeker.

1.De procedure

1.1
Verzoeker heeft namens belanghebbende, [X], beroep in cassatie ingesteld in de zaak die bij de Hoge Raad is ingeschreven onder het nummer 14/04021.
1.2
Bij op 27 oktober 2014 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker de wraking verzocht van de “behandelend raadsheren” in de Hoge Raad. In het verzoekschrift wordt uitsluitend de raadsheer mr. M.A. Fierstra bij name genoemd. Het verzoekschrift zal daarom worden opgevat als alleen betreffende mr. Fierstra.
1.3
Voorts heeft verzoeker bij op 29 oktober 2014 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen brief gevraagd wie de leden van de wrakingskamer zijn, gezien de resultaten uit het verleden.
1.4
Bij brief van 31 oktober 2014 heeft de griffier van de Hoge Raad aan de verzoeker de zetelsamenstelling van de wrakingskamer kenbaar gemaakt.

2.Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1
Verzoeker voert in zijn verzoekschrift van 27 oktober 2014 als grond voor wraking van mr. Fierstra aan dat deze (i) een goede rechtsgang frustreert door stelselmatig in deze en alle voorafgaande zaken te weigeren het proces-verbaal van de zitting voor de Centrale Raad van Beroep aan verzoeker te verstrekken ondanks diverse wetsartikelen en jusrisprudentie van met name de Hoge Raad, (ii) onbestraft laat het niet vermelden van het (wettelijk verplichte) rechtsmiddel in alle voorafgaande zaken ondanks het zevende protocol EVRM en het hierop gebaseerde arrest Faniel, (iii) het EU-gemeenschapsrecht minacht, (iv) het EVRM minacht, (v) stelselmatig ervoor zorgt dat een en ander in het kader van een prejudiciële beslissing niet wordt voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, (vi) ambts- en machtsmisbruik (o.a. omkopingen) uit laat voeren door de belastingdienst Almelo, en (vii) het verbod op willekeur als bedoeld in artikel 1 van de Grondwet op grove wijze schendt en diverse artikelen van de Awb minacht met name de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2.2
De door verzoeker genoemde gronden voor wraking, die naar de kern genomen een herhaling opleveren van de gronden die hij al aanvoerde in zijn eerdere verzoeken tot wraking in de zaken 11/03915 tot en met 11/03918, 11/03920, 11/03983, 11/04374, 11/04401, 11/04535, 12/02015, 12/02016, 12/02018 en 12/02162, zijn – voor zover deze mr. Fierstra al aangaan – ten aanzien van mr. Fierstra op geen enkele wijze geconcretiseerd. Daarom is er geen sprake van feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de bedoelde raadsheer schade zou kunnen lijden. De Hoge Raad acht het verzoek tot wraking van mr. Fierstra kennelijk ongegrond.
2.3
De Hoge Raad is voorts, mede gezien het hiervoor in 2.1 en 2.2 vermelde, van oordeel dat verzoeker de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen misbruikt. Hij zal daarom op de voet van artikel 8:18, lid 4, van de Awb bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderhavige zaak niet in behandeling wordt genomen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
wijst het verzoek tot wraking af, en
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren C.A. Streefkerk en V. van den Brink, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
5 december 2014.