Uitspraak
1.De procedure
2.Beoordeling van het wrakingsverzoek
3.Beslissing
5 december 2014.
Hoge Raad
Op 5 december 2014 heeft de Hoge Raad het verzoek tot wraking van raadsheer mr. M.A. Fierstra afgewezen. Het verzoek werd ingediend door een verzoeker die namens belanghebbende, aangeduid als [X], beroep in cassatie had ingesteld in een andere zaak. In het verzoekschrift, dat op 27 oktober 2014 ter griffie van de Hoge Raad was ingekomen, werden verschillende gronden voor de wraking aangevoerd. De verzoeker stelde dat mr. Fierstra de rechtsgang frustreerde door het niet verstrekken van proces-verbaal en het niet vermelden van rechtsmiddelen in eerdere zaken. Daarnaast werden beschuldigingen van ambtsmisbruik en schending van de Grondwet en de Awb geuit.
De Hoge Raad beoordeelde de gronden voor wraking en concludeerde dat deze niet voldoende waren geconcretiseerd. De aangevoerde gronden waren in wezen herhalingen van eerdere wrakingsverzoeken en er waren geen feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van mr. Fierstra in twijfel trokken. De Hoge Raad oordeelde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en dat de verzoeker misbruik maakte van de mogelijkheid om wrakingsverzoeken in te dienen.
Daarom werd besloten dat een volgend verzoek om wraking in deze zaak niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, in aanwezigheid van de vice-president W.A.M. van Schendel en de raadsheren C.A. Streefkerk en V. van den Brink, en de waarnemend griffier F. Treuren.