"4.2.4 Legaliteitsbeginsel
233. In ondergeschikte orde: niet strafbaarheid van eventuele in april 1994 in Rwanda begane daden van genocide - legaliteitsbeginsel en verjaring.
234. Het verdrag van 9 december 1948 inzake de voorkoming en bestraffing van genocide schrijft in art. V voor dat de verdragsluitende Staten zich ertoe verbinden, overeenkomstig hun onderscheiden grondwetten, de wetten af te kondigen, welke nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen van het verdrag, en, in het bijzonder, voor de vaststelling van doeltreffende straffen.
235. De Republiek Rwanda heeft bij decreet-wet n° 08/75 d.d. 12 februari 1975, gepubliceerd op 10 mei 1975, genoemde conventie geratificeerd.
236. Het is slechts bij organieke wet 33bis d.d. 6 september 2003 dat de bestraffing van de misdaad van genocide wettelijk werd vastgesteld. Deze wet bevestigt dat Rwanda weliswaar de internationale verdragen die in deze misdaad voorzien had geratificeerd maar hiervoor geen toepasselijke wettelijke sancties had voorzien.
237. Op basis hiervan heeft de meerderheid van de Franse Hoven van beroep verzoeken tot uitlevering naar Rwanda afgewezen enerzijds op grond van het legaliteitsbeginsel en de non retroactiviteit van de strafwetten en anderzijds op grond van de vaststelling dat de vervolging van misdaden op basis van het strafrechtelijk gemeenrecht in voege op datum van de feiten verjaard is.
238. Deze rechtspraak werd recent bevestigd in verschillende cassatiearresten.
239. Het Hof van Cassatie motiveert aldus de verbreking van een afwijkend arrest :
'Maar aangezien door aldus te statueren, terwijl de misdaden van genocide en misdaden tegen de mensheid zouden geviseerd zijn geworden door internationale instrumenten, meer in het bijzonder de Conventie betreffende genocide van 9 december 1948 en deze betreffende de onverjaarbaarheid van misdaden tegen de mensheid van 26 november 1968, welke van toepassing waren op het ogenblik van de feiten, bij afwezigheid, op zelfde datum, van een precieze en toegankelijke definitie van de constitutieve elementen ervan alsook van een bestraffing voorzien door de Rwandese wet, het principe van de strafrechtelijke legaliteit, voorzien door het verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en door het EVRM, welke grondwettelijke waarde hebben in Frankrijk, belet dat gezegde feiten zouden beschouwd worden als zijnde strafbaar gesteld door de verzoekende Staat, in de zin van art. 696-3, 1° wetboek van strafvordering, de onderzoekskamer de gezegde teksten en principes heeft miskend.'
240. Het is de bevestiging van het principe 'nulla poena sine lege'.
241. Gesteld dus dat alle constitutieve elementen van de misdaad van genocide in hoofde van appellant zouden bewezen worden, quod certe non (zie hoger), dan nog zou moeten vastgesteld worden dat dit misdrijf enkel had kunnen vervolgd worden onder de bepalingen van het Rwandees strafrechtelijk gemeen recht van toepassing op datum van de feiten, en dat de strafvervolging uit dien hoofde reeds verjaard was op het ogenblik van de door appellant in Nederland gedane verklaringen. Er zou dus geen reden voorhanden zijn om appellant uit te wijzen.";
"3.4 Legaliteitsbeginsel
102. Het OM vergeet in zijn standpunt aangaande het legaliteitsbeginsel dat, zoals reeds gezegd, het genocideverdrag zelf uitdrukkelijk voorziet in de noodzaak van de vaststelling van "doeltreffende straffen" in de onderscheiden wetgevingen van de verdragsluitende staten (art. V).
103. Het is dus ten onrechte dat het OM meent te kunnen stellen dat genocide, uit hoofde van dit verdrag, "strafbaar" was "naar internationaal recht". Het betrokken verdrag zelf voorziet, a contrario, dat, bij gebrek aan nationale voorziening in bestraffing, deze misdaad niet strafbaar is.
104. Eventuele misdaden in hoofde van dhr. Mugimba, voor zover bewezen, quod non, zijn dus wel degelijk verjaard."