Uitspraak
,nummer RK 12/1151
,op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
18 februari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een tussenbeschikking van de Rechtbank Arnhem, die op 21 december 2012 is gegeven in een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klager, aangeduid als [klager 3], heeft beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking, waarin de Rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en de zaak te verwijzen naar de Rechter-Commissaris voor verdere toetsing van de inbeslaggenomen stukken. De klager heeft middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Hoge Raad overweegt dat volgens artikel 445 Sv beroep in cassatie tegen beschikkingen alleen openstaat in de gevallen die in het wetboek zijn bepaald. Artikel 552d, tweede lid, Sv staat alleen beroep in cassatie toe tegen beschikkingen waarin de beklagrechter zich onbevoegd heeft verklaard, de klager niet-ontvankelijk heeft verklaard, of het beklag ongegrond of gegrond heeft verklaard. In de onderhavige zaak heeft de Rechtbank het beklag noch afgewezen noch gegrond verklaard, maar het onderzoek heropend, waardoor de beschikking als een tussenbeschikking moet worden beschouwd.
De Hoge Raad concludeert dat er geen wettelijke basis is voor een afzonderlijk cassatieberoep tegen een tussenbeschikking zoals in deze zaak. Het openstaan van beroep in cassatie tegen een tussenbeschikking zou voor de betrokken partijen te veel onzekerheid scheppen over de mogelijkheid om rechtsmiddelen aan te wenden. Daarom verklaart de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk in het beroep.