ECLI:NL:HR:2014:382

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
13/00157
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing van het Hof inzake de vordering van de benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank, waarin de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [A] BV, was toegewezen. De vordering betrof een schadebedrag van € 2.428,78, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 juli 2010. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de vordering van de benadeelde partij had toegewezen, aangezien het Hof had vastgesteld dat deze vordering niet meer aan de orde was, omdat de schade al door de verzekering was vergoed. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden arrest een misslag bevatte, wat de Hoge Raad noopte om de zaak zelf af te doen om doelmatigheidsredenen.

De Hoge Raad vernietigde de beslissing van het Hof, maar alleen voor zover het ging om de bevestiging van de vordering tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij niet meer aan de orde was en dat de eerdere beslissingen van de Rechtbank in dit opzicht niet konden worden gehandhaafd. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere onderdelen van de uitspraak van het Hof in stand blijven.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de beoordeling van vorderingen van benadeelde partijen en de noodzaak om te controleren of dergelijke vorderingen nog relevant zijn in het licht van eventuele schadevergoedingen die al zijn ontvangen. De uitspraak is een voorbeeld van hoe de Hoge Raad kan ingrijpen in zaken waar lagere rechters een fout hebben gemaakt in hun beoordeling van de feiten.

Uitspraak

18 februari 2014
Strafkamer
nr. 13/00157
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 maart 2012, nummer 22/005955-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het Hof het vonnis van de Rechtbank ter zake van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel heeft bevestigd, tot vernietiging in zoverre van het vonnis van de Rechtbank en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen.
2.2.
Het door het Hof in zoverre bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt onder het opschrift '9. De beslissing' het volgende in:
"De rechtbank
(...)
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A] BV, (...) een bedrag van € 2.428,78 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 15 juli 2010 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.428,78 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade, te weten 15 juli 2010 tot de dag der algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A] BV;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 34 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
(...)"
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 28 februari 2012 houdt het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat de blijkens een op 31 januari 2011 ingekomen schrijven van de benadeelde partij de reeds eerder opgegeven financiële schade ad. € 2.428,78 geheel door de verzekering is vergoed en dat deze vordering derhalve in hoger beroep niet meer aan de orde is."
2.4.
Aangezien het Hof blijkens het voorgaande heeft vastgesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet meer aan de orde is, moet worden aangenomen dat het bestreden arrest een misslag bevat voor zover het dictum de bevestiging inhoudt van de beslissingen van de Rechtbank met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de kennelijk in samenhang daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Het middel klaagt hierover terecht. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover het Hof het vonnis van de Rechtbank heeft bevestigd ten aanzien van de navolgende beslissingen:
"wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A] BV, [a-straat 1] te [plaats], een bedrag van € 2.428,78 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 15 juli 2010 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.428,78 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade, te weten 15 juli 2010 tot de dag der algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A] BV;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 34 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;"
vernietigt het vonnis van de Rechtbank in zoverre;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 februari 2014.