ECLI:NL:HR:2014:385

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
20 februari 2014
Zaaknummer
12/02626
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk medeplichtig zijn aan oplichting door het verstrekken van bankgegevens

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van opzettelijke medeplichtigheid aan oplichting. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte opzettelijk middelen en inlichtingen had verschaft aan een dader van oplichting door deze een bankrekening, pinpas en pincode ter beschikking te stellen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verdachte opzettelijk had gehandeld in de zin van artikel 48, aanhef en onder 2º van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad concludeerde dat er niet zonder meer kon worden aangenomen dat er een zodanig verband was tussen de gedragingen van de verdachte en het gronddelict dat dit kon worden aangemerkt als voorwaardelijk opzet op het gronddelict. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

De zaak betreft een verdachte die in de periode van 21 januari 2010 tot en met 29 januari 2010 meerdere personen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen door middel van valse advertenties op Marktplaats. De verdachte had zijn bankrekening ter beschikking gesteld aan een onbekende persoon, genaamd [A], die de advertenties had geplaatst en de kopers had misleid. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplichtigheid aan oplichting, maar de Hoge Raad vond dat de bewijsvoering niet voldoende was onderbouwd. De Hoge Raad benadrukte dat het noodzakelijk is om de opzet van de verdachte in relatie tot de gepleegde misdrijven duidelijk te motiveren, wat in dit geval niet was gebeurd.

Uitspraak

18 februari 2014
Strafkamer
nr. 12/02626
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 maart 2012, nummer 22/001669-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. T. Dreiling, advocaat te Leiderdorp, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De middelen zijn schriftelijk toegelicht.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd het verweer heeft verworpen dat de verdachte niet opzettelijk medeplichtig is geweest aan oplichting.
2.2.
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bevestigd. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"[A] in de periode van 21 januari 2010 tot en met 29 januari 2010 in Nederland, meermalen, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door een samenweefsel van verdichtsels,
- [betrokkene 1] heeft bewogen tot de afgifte van 166 euro en
- [betrokkene 2] heeft bewogen tot de afgifte van 136 euro en
- [betrokkene 3] heeft bewogen tot de afgifte van 106 euro en
- [betrokkene 4] heeft bewogen tot de afgifte van 156 euro en
- [betrokkene 5] heeft bewogen tot de afgifte van 106 euro en
- [betrokkene 6] heeft bewogen tot de afgifte van 146 euro en
- [betrokkene 7] heeft bewogen tot de afgifte van 166 euro en
- [betrokkene 8] heeft bewogen tot de afgifte van 156 euro en
- [betrokkene 9] heeft bewogen tot de afgifte van 166 euro en
- [betrokkene 10] heeft bewogen tot de afgifte van 136 euro en
- [betrokkene 11] heeft bewogen tot de afgifte van 50 euro en
- [betrokkene 12] heeft bewogen tot de afgifte van 126 euro en
- [betrokkene 13] heeft bewogen tot de afgifte van 106 euro en
- [betrokkene 14] heeft bewogen tot de afgifte van 106 euro en
- [betrokkene 15] heeft bewogen tot de afgifte van 166 euro en
- [betrokkene 16] heeft bewogen tot de afgifte van 63 euro en
- [betrokkene 17] heeft bewogen tot de afgifte van 136 euro en
- [betrokkene 18] heeft bewogen tot de afgifte van 176 euro en
- [betrokkene 19] heeft bewogen tot de afgifte van 176 euro,
hebbende [A] toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - valselijk advertenties op de internetsite www.marktplaats.nl geplaatst waarin spelcomputers te koop werden aangeboden en met voornoemde personen een prijs voor de aankoop van genoemde spelcomputers overeengekomen en voornoemde personen zijn, verdachtes, bankrekeningnummer gegeven waarop het overeengekomen geldbedrag overgemaakt diende te worden en zich aldus voorgedaan als een betrouwbaar verkoper en, nadat het voor genoemde spelcomputers gevraagde geldbedrag was overgemaakt naar voornoemde bij verdachte in gebruik zijnde bankrekening, die te koop aangeboden goederen niet heeft opgestuurd aan voornoemde personen, waardoor [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en [betrokkene 9] en [betrokkene 10] en [betrokkene 11] en [betrokkene 12] en [betrokkene 13] en [betrokkene 14] en [betrokkene 15] en [betrokkene 16] en [betrokkene 17] en [betrokkene 18] en [betrokkene 19] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte, tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een tijdstip in de periode van 19 januari 2010 tot en met 27 januari 2010 te België, opzettelijk middelen en inlichtingen heeft verschaft door aan [A] een bankrekening en pinpas en pincode ter beschikking te stellen."
2.3.1.
De bewijsvoering is vervat in een zogenoemd Promis-vonnis. Dat vonnis bevat voorts de gronden waarop het in het middel bedoelde verweer is verworpen. Die gronden luiden:
"Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij een advertentie heeft geplaatst op Marktplaats waarin hij vroeg om een lening van € 10.000,=. Hij kreeg een reactie van een hem tot dan toe onbekend persoon, genaamd [A], die hem wel zou kunnen helpen. Verdachte heeft met deze persoon afgesproken in Antwerpen en daar zijn persoonlijke gegevens, zijn bankrekening, pinpas en pincode aan hem afgegeven. Verdachte zou daarmee wekelijks € 600,= tot € 1.000,= verdienen. [A] heeft vervolgens spelcomputers op internet te koop aangeboden, met de kopers een afspraak gemaakt over de prijs, daarbij de betaalgegevens van verdachte doorgegeven en vervolgens, nadat de kopers het geld hadden overgemaakt, is hij "verdwenen" zonder de spelcomputers te leveren.
(...)
De rechtbank acht gezien het voornoemde wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan oplichting. Verdachte heeft immers aan een hem tot dan toe onbekende persoon zijn bankrekening, pinpas en de bijbehorende gegevens afgestaan tegen de toezegging dat hij daarvoor een aanzienlijke vergoeding, te weten € 600,= tot € 1.000,= per week zou ontvangen. Alleen al gelet op deze zeer ongebruikelijke vergoeding had verdachte op zijn vingers kunnen natellen dat het risico groot was dat zijn gegevens zouden worden misbruikt. In de gegeven omstandigheden heeft hij mitsdien willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [A] de bankrekening en bijbehorende gegevens zou gebruiken zoals deze heeft gedaan en is verdachte medeplichtig aan de door [A] gepleegde oplichting."
2.3.2.
Ter verwerping van het verweer heeft het Hof voorts nog het volgende overwogen:
"Gezien de aard van de gedragingen van verdachte en de overige omstandigheden als door de rechtbank geschetst is sprake van een zodanig verband tussen de gedraging van de verdachte en het gronddelict dat dit kon worden aangemerkt als voorwaardelijk opzet op dit gronddelict."
2.4.
Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk middelen en inlichtingen heeft verschaft tot het plegen van de bewezenverklaarde oplichtingen door aan de dader een bankrekening en pinpas en pincode ter beschikking te stellen. Daartoe is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet telkens was gericht op het verschaffen van die middelen en inlichtingen als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 2º, Sr, doch tevens dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op de door de dader gepleegde misdrijven.
2.5.
Dat de verdachte opzettelijk middelen en inlichtingen heeft verschaft tot de in de bewezenverklaringen genoemde misdrijven omdat sprake is "van een zodanig verband tussen de gedraging van de verdachte en het gronddelict dat dit kon worden aangemerkt als voorwaardelijk opzet op dit gronddelict" kan niet zonder meer worden afgeleid uit de door het Hof aan zijn oordeel ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden. Nadere motivering behoeft immers waarom de enkele vaststelling dat de verdachte zijn bankrekening tegen een vergoeding aan een ander ter beschikking heeft gesteld het gestelde verband met het gronddelict meebrengt.
2.6.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 februari 2014.