ECLI:NL:HR:2014:408

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
20 februari 2014
Zaaknummer
13/02795
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling Nederlanderschap en strijd met Unierecht en EVRM in het kader van naturalisatie

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om de vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekers en de vraag of het naturalisatiebesluit, dat vóór 1 april 2003 is genomen op basis van valse of fictieve persoonsgegevens, in strijd is met het Unierecht en artikel 8 in verband met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verzoekers, bestaande uit een vader en zijn kinderen, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder op 7 maart 2013 een beschikking gegeven in de zaak C/09/421802/HA RK 12-342, waarnaar de Hoge Raad verwijst voor het verloop van het geding in feitelijke instantie.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verzoekers zijn aangevoerd in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden. De Advocaat-Generaal P. Vlas had eerder geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de advocaten van de verzoekers hebben hierop gereageerd. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 21 februari 2014 het beroep verworpen. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, waarbij de andere raadsheren, C.A. Streefkerk, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, ook betrokken waren bij de uitspraak.

Uitspraak

21 februari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/02795
LZ/EE
Beschikking
in de zaak van:
1. [verzoeker 1],
wonende te [woonplaats],
en zijn kinderen:
2. [verzoeker 2],
wonende te [woonplaats],
3. [verzoeker 3],
4. [verzoeker 4],
5. [verzoeker 5],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaten: mr. P.S. Kamminga en mr. T. Welschen,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te ’s-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.M. van Asperen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s. en de Staat.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/09/421802/HA RK 12-342 van de rechtbank Den Haag van 7 maart 2013.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaten van [verzoeker] c.s hebben bij brief van 16 januari 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
21 februari 2014.