In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om de vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekers en de vraag of het naturalisatiebesluit, dat vóór 1 april 2003 is genomen op basis van valse of fictieve persoonsgegevens, in strijd is met het Unierecht en artikel 8 in verband met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verzoekers, bestaande uit een vader en zijn kinderen, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder op 7 maart 2013 een beschikking gegeven in de zaak C/09/421802/HA RK 12-342, waarnaar de Hoge Raad verwijst voor het verloop van het geding in feitelijke instantie.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verzoekers zijn aangevoerd in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden. De Advocaat-Generaal P. Vlas had eerder geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de advocaten van de verzoekers hebben hierop gereageerd. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 21 februari 2014 het beroep verworpen. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, waarbij de andere raadsheren, C.A. Streefkerk, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, ook betrokken waren bij de uitspraak.