In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door [eiser] c.s. tegen het arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 18 december 2012. De zaak betreft een geschil over de afwikkeling van een schadedossier door de Stichting SchadeRegelingsKantoor voor Rechtsbijstandsverzekering (SRK). SRK had de verdere behandeling van het dossier gestaakt op basis van onvoldoende medewerking van [eiser] c.s., conform de polisvoorwaarden. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de feiten zoals vastgesteld door het hof in aanmerking genomen en zich gericht op de vraag of SRK zich terecht op de polisvoorwaarden kon beroepen.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet voldoende heeft onderzocht of de belangen van SRK daadwerkelijk zijn geschaad door het vermeende niet reageren van [eiser] c.s. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is bepaald dat een verzekeraar moet aantonen dat zijn redelijke belangen zijn geschaad om zich te kunnen beroepen op de polisvoorwaarden. Het hof had moeten vaststellen of de door SRK aangevoerde nadelen voldoende klemmend waren om het beroep op de polisvoorwaarden te rechtvaardigen.
Uiteindelijk vernietigt de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof en verwijst de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens wordt SRK veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [eiser] c.s. zijn begroot op € 3.083,--.