Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
11 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, gedateerd 3 april 2012, met nummer 21/004482-10. De verdachte, geboren in 1980, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. G.H. Fijma, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. Deze middelen zijn aan het arrest gehecht en maken daar deel van uit. De waarnemend Advocaat-Generaal, N. Jörg, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Op 11 maart 2014 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.