Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
11 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2014 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De aanvrager, geboren in 1979, was veroordeeld voor het verblijven in Nederland terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op een beschikking van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 22 november 2012, waarin werd aangegeven dat de ongewenstverklaring van de aanvrager werd opgeheven. De Hoge Raad oordeelde dat deze beschikking niet betekende dat de eerdere ongewenstverklaring was ingetrokken of met terugwerkende kracht was opgeheven. De beschikking kon niet zo worden geïnterpreteerd dat de ongewenstverklaring nimmer had bestaan. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was, omdat de opheffing van de ongewenstverklaring pas na de eerdere uitspraak had plaatsgevonden. De Hoge Raad wees de aanvraag tot herziening af, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef.