Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
14 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, gedateerd 1 maart 2012, met nummer 22/002324-10. De verdachte, geboren in 1990, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. B. Kizilocak, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. Deze middelen zijn aan het arrest gehecht en maken daar deel van uit. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatiemiddelen niet kunnen leiden tot een andere uitkomst in de zaak.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit houdt in dat de Hoge Raad van mening is dat de aangevoerde middelen niet voldoende zijn om de uitspraak van het Gerechtshof te herzien.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 14 januari 2014 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma. De uitspraak vond plaats in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart tijdens een openbare terechtzitting.